Wikisource nlwikisource https://nl.wikisource.org/wiki/Hoofdpagina MediaWiki 1.43.0-wmf.3 first-letter Media Speciaal Overleg Gebruiker Overleg gebruiker Wikisource Overleg Wikisource Bestand Overleg bestand MediaWiki Overleg MediaWiki Sjabloon Overleg sjabloon Help Overleg help Categorie Overleg categorie Hoofdportaal Overleg hoofdportaal Auteur Overleg auteur Pagina Overleg pagina Index Overleg index TimedText TimedText talk Module Overleg module De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/Wat er kan omgaan op een feest 0 5516 181140 177704 2024-05-03T09:06:50Z Havang(nl) 4330 Tekst vervangen door "<pages index="Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf" from=288 to=323 header=1/> [[categorie:De vrouwen van het Leycestersche tijdvak|Wat er kan omgaan op een feest]]" wikitext text/x-wiki <pages index="Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf" from=288 to=323 header=1/> [[categorie:De vrouwen van het Leycestersche tijdvak|Wat er kan omgaan op een feest]] hlr5b9lr8cb4feymdcyeqjh0h2d2vvb De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/De wolf, het lam en de herder 0 5517 181194 177688 2024-05-03T11:04:08Z Havang(nl) 4330 Tekst vervangen door "<pages index="Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf" from=324 to=371 header=1/> [[categorie:De vrouwen van het Leycestersche tijdvak|De wolf, het lam en de herder]]" wikitext text/x-wiki <pages index="Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf" from=324 to=371 header=1/> [[categorie:De vrouwen van het Leycestersche tijdvak|De wolf, het lam en de herder]] sl8y0rockckbma0qn0hhgxglwyt8ymi De Stijl/Jaargang 4/Nummer 10/Het kubistisch probleem 0 7004 181098 127264 2024-05-03T07:58:39Z Vincent Steenberg 280 Vincent Steenberg heeft pagina [[Theo van Doesburg/Het kubistisch probleem/1]] hernoemd naar [[De Stijl/Jaargang 4/Nummer 8/Het kubistisch probleem]]: normalisatie wikitext text/x-wiki {{Infobox document | naam = Het kubistisch probleem zijn gronden en zijn consequenties | auteur = [[Theo van Doesburg]] | genre = Proza | taal = Nederlands | datum = Oktober 1921 | vertaler = | bron = ''De Stijl'', 4e jaargang, nummer 10 (oktober 1921): p. 145-151. | auteursrecht = [[Publiek domein]] | artikelwikipedia = }} {| | colspan="2" | [p. 145] '''THEO VAN DOESBURG''' <big>'''HET KUBISTISCH PROBLEEM ZIJN GRONDEN EN ZIJN CONSEQUENTIES'''</big> |- | &nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp;&nbsp; | <small>Naar aanleiding van „Der Weg zum Kubismus“ door Daniel Henry en „Picasso“ door Maurice Raynal. Beide werken verschenen bij Delphin-Verlag, München (1920 en 21).</small> |- | &nbsp; |- | colspan="2" | Het is bizonder interessant deze beide werken over het kubisme, na of doorelkaâr te lezen om de inhoudswaarde te kunnen vaststellen. Noch Maurice Raynal, — wiens conférence „Quelques intentions du cubisme“ van een veel grootere bevattingsoppervlakte getuigde dan zijn werk over Picasso — noch Daniel Henry, bezit den moed, de noodzakelijkheid te erkennen van een — ten opzichte van het thans vrijwel doode illusionisme — totaal nieuwe beeldingswijze als consequentie der kubistische problematiek. Van hen, die het schilderen niet tot een levenbehoefte werd, is het ook niet te verwachten, dat zij dit doen zouden. Immers — zij schreven niet door de kunst maar (slechts) over haar. Zij geven zich niet de moeite, de innerlijke drijfveeren der kunstevolutie te betasten. Zij nemen geen enkele verantwoording op zich. Trachten zoover mogelijk te blijven buiten het bereik van de mogelijkheid zich te compromiteeren. Immers — men compromiteert zich zoo gemakkelijk wanneer men vooruit ziet. Minder gevaarlijk is het [p. 146] daarom zich te bepalen bij een reeds klassiek geworden kunstuiting; een overgangskunstuiting als het kubisme en zijn reeds (dure) inventeurs. <br />Door een dadaist werd de kritiek eens als een „voorzichtig sadisme” gekarakteriseerd, waarvoor de dankbaarste slachtoffers de vernieuwers in kunst en weten schap zijn. Zij zijn bovendien nog de meest geduldige slachtoffers, daar hun aangeboren naiviteit, hen niet doet beseffen, dat de kritiek de veiligheidsklep is van den „Lust zum Grauen” in den mensch, vandaar dat de kritiek zelden boven de boksermoraal uit gaat. Zoodra echter het slachtoffer taaier blijkt dan de kritiek — zooals bij Picasso het geval was —, neemt de kritiek haar wending, draaing, zwenking en slaat over in hysterische bewondering voor de kracht van het slachtoffer. Cynisch en verschrikkelijk is dan het gezicht van den verminkte (men zie het portret van Picasso door Pablo Gargallo in Raynal’s werk). <center>II</center> Het valt niet moeilijk de tekortkoming van het werk van Daniel Henry te bewijzen. De vergissing zet reeds op bl. 9 in, met de bewering dat Georges Seurat’s poging tot de omzetting van diepterelaties in vlakkenrelaties bezijden ’t probleem der schilderkunst lag, welke volgens Daniel Henry zou bestaan in: <br />„... der Darstellung des Dreidimensionalen und Farbigen auf der Fläche, und seiner Zusammenfassung in der Einheit dieser Flächen. ,Darstellung‘ aber und ,Zusammenfassung‘ im strengsten, höchsten Sinne.“ <br />De voornaamste tendenz der schilderkunstige ontwikkeling nml: <br />1<small><sup>o</sup></small> de geleidelijke verovering van het vlak. <br />2<small><sup>o</sup></small> de geleididelijke verovering van de beeldende kleur — en <br />3<small><sup>o</sup></small> het rechtstreeks uitdrukken<small><sup>1</sup></small> (beelden) van de schilderkunstige idee door de beide eersten, wordt door Daniel Henry in het geheel niet gezien, terwijl de kubistische tendenzen als einddoel zouden hebben een „Formenlyrismus“. ---- <small><small><sup>1</sup></small> d. i. noch met vorm, noch met illusie van vorm, noch met lijn enz.</small> [p. 147] Zoo heet het op bldz. 34: <br />„Eine unerhörte Freiheit schenkt diese neue Sprache der <br />„Malerei. Sie ist nicht mehr an das mehr oder weniger <br />„,naturähnliche‘ optische Bild gebunden, das ein einziger <br />„Standpunkt von einem Gegenstande gewährt. Sie kann, <br />„um von seinen ,primären‘ Eigenschften eine gründliche <br />„Darstellung zu geben, sie als stereometrische Zeichnung <br />„auf der Fläche aufzeigen, oder gar, mittels mehrerer <br />„Darstellungen des gleichen Gegenstands, eine analy- <br />„tische Beschreibung von ihm geben die der Beschauer <br />„erst in seinem Bewußltsein wieder zu einem Gegen- <br />„stande verschmilzt. Die Darstellung braucht auch nicht <br />„die immerhin geschlossene der stereometrischen Zeich- <br />„nung sein, sondern — das eben war ja der große <br />„Schritt von Cadaqués — farbige Flächen, durch ihre <br />„Richtung, Stellung zueinander usw., können das Formen- <br />„schema zusammenbringen, ohne sich zu geschlossenen <br />„Körpern zu fügen. Statt einer analytischen Beschrei- <br />„bung kann der Maler auch, wenn er das vorzieht, auf <br />„diese Weise eine Synthese des Gegenstandes schaffen, <br />„das heißt, nach Kant, ,dessen verschiedene Vorstellungen <br />„zueinander hinzutun, und ihre Mannigfaltigkeit in einer <br />„Erkenntnis begreifen‘.“ <br />Deze vrijheid verschilt van die tijdens het illusionisme (drie-dimensionale voorstellingskunst) slechts hierin, dat de natuurvormen vervangen zijn door meer geometrische, samengesteld uit kleurige vlakken. Het begrip ''vorm'' blijft bestaan evenals in de Renaissance en het Barok. Toch karakteriseert Daniel Henry de schilderkunst als 2-dimensionaal b. v. bl. 30 en bl. 40 en geeft hij toe, dat Picasso „den gesloten vorm doorbrak“. Waar alzoo een der wezenlijkste kenmerken der schilderkunstige evolutie geheel ontkend wordt, de illusie der 3-dimensionale plastiek op het 2-dimensionale vlak weer opnieuw in het centrum der esthetische aandacht geplaatst wordt<small><sup>1</sup></small> valt het ook niet te verwonderen, dat de schrijver ---- <small><small><sup>1</sup></small> Wir erkannten den Kubismus als das Streben, die dreidimensionale Mannigfaltigkeit der Außenwelt zu fassen in der Einheit, die Tiefendimension will der Kubismus wiedergeben — im Gegen-</small> [vervolgd onderaan pagina 148] [p. 148] zich met minachting en felle verontwaardiging keert tegen een zgn. vormlooze nieuwe beelding in de schilderkunst, zooasl door „De Stijl“ wordt voorgestaan. <br />Zoo lezen wij op bldz. 54: <br />„Es wäre noch, zweitens, eine Richting zu erwähnen, <br />„die ,Malerei ohne Gegenstand‘ als ihr Ziel bezeichnet, <br />„also farbige Formgebilde auf der Leinwand harmonisch <br />„komponieren will, ohne irgendwelche Anlehnung an <br />„Naturgegenstände. <br />„Unsere Stellungsnahme zu dieser Richtung kann nicht <br />„zweifelhaft sein. Sie vermag sicher, angenehme Werke <br />„zu schaffen. Aber: Malerei ist sie nicht. Das Problem <br />„der Malerei, die Zusammenfassung des Mannigfaltigen <br />„der Körperwelt in der Einheit des Kunstwerks, kennt <br />„sie nicht. Alle die Aufgaben, mit denen die lyrische <br />„Malerei seit Jahren gerungen, läßt sie beseite. Nur <br />„dekorativ wollen ihre Werke sein, die Wand schmücken. <br />„Nicht der Kunsttrieb, der Schmucktrieb rief sie hervor. <br />„Ornamentik ist es, was diese Maler schaffen.“ <center>III</center> De ontwikkeling der schilderkunst van illusionisme tot zelfstandige beelding moest zich voltrekken door het problematige kubisme, doch van hieruit begint zich het nieuwe eerste recht (zelfstadig) als ''vormlooze kleurbeelding'' te ontwikkelen. Hiervan bespeurt noch Daniel Henry noch Maurice Raynal iets. Zij denken zich de kunst niet in hare ontwikkeling maar in haar traditioneele verschijning, m. a. w., begrensd. <br />Daardoor staan zij feitelijk vijandig aan de nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden van hun tijd. <br />Zij die aan begrezing van die uitdrukkingsmogelijkheid en daarmee aan een begrenzing van den geest gelooven, zij die m. a. w. ''binnen vorm'' denken, zullen meenen, dat het kubisme (dat destijds om zijn extremiteit in Frankrijk schorsing van het parlement veroorzaakte ---- [vervolg noot 1 pagina 147:] <small>satz, zu den „Spielkarten“ Manets, Ganguins, Matisses und zur Flächenprojektion Seurats.</small> [p. 149] en dat nu weer gangbare koopwaar geworden is) het einde der schilderkunst beteekende. <br />Tien jaren van verdere ontwikkeling waren reeds voldoende om te bewijzen, dat het kubisme aan kleurbeelding nog niet toe kwam en het kubisme slechts beschouwd kon worden als een problematisch stadium der schilderkunstige ontwikkeling in het algemeen, dat noch Picasso noch Braque, noch Léger te boven kwamen. <br />Niet de kunst, maar slechts de persoonlijkheid die haar vertegenwoordigt is begrensd. Zoo was het einde van Seurat het begin van Rousseau, het einde van Cézanne het begin van het kubisme, het einde van het kubisme de aanvang der vormlooze kleurbeelding, welke op haar beurt de belofte in zich houdt voor een totaliteitsbeelding, waarin alle uitdrukkingswijzen in een vorm-looze monumentaliteit nml. in verhoudingsmonumentaliteit vereenigd zijn. <br />Eerst dan wordt de schilderkunst ''reeël'' en houdt zij op abstract te zijn. Immers, de term abstracte schilderkunst kon slechts waarde hebben tijdens haar problematische overgangsperiode. Zoodra zij echter met haar eigen werkelijke uitdrukkingsmiddel, de vlakke kleur, beeldend optreedt, houdt zij op, abstract te zijn, maar wordt zij inderdaad reeël. <br />Welke diepere gronden, voor deze continueerende evolutie in den menschelijken geest, voorhanden zijn, is door „De Stijl” reeds meermalen aangetoond. (Men zie in dit verband de artikelen van Piet Mondrian in de 1e, 2e en 3e jrg.) Wij kunnen hier volstaan met het inzicht, dat deze ontwikkeling even noodzakelijk als gezond is. Wij moeten begrijpen, dat een nieuwe beeldingswijze slechts kon groeien uit een totaal veranderd ervaringsvermogen, waarin idealiteit en realiteit gelijkwaardige levenselementen geworden zijn. Dat reeds met het kubisme, het nieuwe ervaringsvermogen werd ingeleid, ziet ook Maurice Raynal. Door het kunstwerk, dat van het nieuwe ervaringsvermogen de uitdrukking is, wordt in den beschouwer een nieuwe ervaringsmogelijkheid der realiteit wakker geroepen. Het zijn de kunstenaars, die, evenals [p. 150] [vertikaal:] <center> {| | colspan="2" | [Fernand Léger. De stad. 1919. Olieverf op doek. 96,8 × 130,5 cm. New York,<br />Museum of Modern Art. <small>Zie [http://www.moma.org/collection/provenance/items/821.96.html MoMA Provenance Research Project].] |- | '''FERNAND LÉGER''' | align="right" | '''COMPOSITION 1920''' |} </center> [p. 151] op ander gebied de technici, mechanici en uitvinders, op het esthetische ervaringsgebied nieuwe afmetingen veroveren. Daar de geest, naarmate der levensintensiteit van het individu ontelbaar nieuwe ruimteafmetingen vermag voort te brengen, is de kunst, voor zoover zij ’n uitdrukking van den geest is in haar uitdrukkingsmogelijkheden onbegrensd. <br />Ook het kubisme kwam voort uit een nieuwe, andere, meer abstracte ervaring der realiteit. Het kubistische ervaringsvermogen was echter niet zóó zeer verschillend van het impressionistische, als het nieuwe van het kubistische. <br />De gevoeligheidstendenz bleef in het kubisme kwantitatief aanwezig, hoewel zij daar kwalitatief anders, verdiept verschijnt. De verbreking van den vorm is het directe gevolg van de behoefte, idealiteit en realiteit, of natuur en geest, gelijkwaardigheid te maken. Dit is van algemeen levensbelang en wel, omdat van dit nieuwe levensgevoel uit, een geheele evolutie mogelijk werd, waardoor de oude christelijke ideologie (dualisme) eindelijk kon worden overwonnen. Op grond van het nieuwe ervaringsvermogen, is het mogelijk, de symbolische inhoud, dezer ideologie, werkelijkheid te maken, vandaar, dat het nieuwe ervaringsvermogen vijandig staat aan elke eenzijdige idealiteit, aan elke eenzijdige abstractie en aan elke zinnebeeldige voorstelling daarvan. Daarom zullen, in de nieuwe verhoudingskunst zoowel uitsluitend zinnelijke (decoratieve) als uitsluitend abstracte tendenzen zijn uitgesloten. Zij is alleen mogelijk waar idealiteit en realiteit als eenheid wordt beleefd. Waar in dien zin de polariteit (natuur-geest) tot evenwicht komt, daar wordt als gevolg de mechanische verwerkelijking een noodzakelijkheid. Ook hierin was het kubisme zoowel als het futurisme een belangrijke phase. Evenmin als er, indien de innerlijke metaphysische drijfveeren voorhanden blijven, in de reeële verhoudingskunst sprake is van ornamentiek, zooals Daniel Henry het noemt, evenmin is er in de mechanische esthetiek sprake van materieele levensverindustrialiseering. |- | colspan="2" align="right" | (Wordt vervolgd) |} == Overige vindplaatsen == ''De Stijl.'' [deel] ''2. 1921_1932. Complete Reprint 1968.'' Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, 1968, p. 119-122. [[Categorie:Theo van Doesburg|Het kubistisch probleem 1]] 9wtmit7dz4gv52e8oa0kwh2fmkbicvu 181100 181098 2024-05-03T08:06:00Z Vincent Steenberg 280 format wikitext text/x-wiki {{Koptekst | Titel = ‘Het kubistisch probleem zijn gronden en zijn consequenties’ | Schrijver = |Override_schrijver = [[Auteur:Theo van Doesburg|Theo van Doesburg]] | Vertaler = |Override_vertaler = | Sectie = | Vorige = | Volgende = | Jaar = | Opmerkingen = Afkomstig uit ''De Stijl'', jrg. 4, nr. 10 (oktober 1921), p.&nbsp;145-151. [[Wikisource:Publiek domein|Publiek domein]]. }} <pages index="Stijl vol 04 nr 10.djvu" from="3" to="9"/> {{clearboth}} == Overige vindplaatsen == * Ad Petersen (redactie; 1968) ''De Stijl'' [deel] ''2. 1921_1932. Complete Reprint 1968'', Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p.&nbsp;119-122. [[Categorie:Artikel door Theo van Doesburg in De Stijl]] [[Categorie:De Stijl, 1921]] komxmtkeu3riwlisr6p36hstlb04x6d 181101 181100 2024-05-03T08:15:13Z Vincent Steenberg 280 Vincent Steenberg heeft pagina [[De Stijl/Jaargang 4/Nummer 8/Het kubistisch probleem]] hernoemd naar [[De Stijl/Jaargang 4/Nummer 10/Het kubistisch probleem]]: typo wikitext text/x-wiki {{Koptekst | Titel = ‘Het kubistisch probleem zijn gronden en zijn consequenties’ | Schrijver = |Override_schrijver = [[Auteur:Theo van Doesburg|Theo van Doesburg]] | Vertaler = |Override_vertaler = | Sectie = | Vorige = | Volgende = | Jaar = | Opmerkingen = Afkomstig uit ''De Stijl'', jrg. 4, nr. 10 (oktober 1921), p.&nbsp;145-151. [[Wikisource:Publiek domein|Publiek domein]]. }} <pages index="Stijl vol 04 nr 10.djvu" from="3" to="9"/> {{clearboth}} == Overige vindplaatsen == * Ad Petersen (redactie; 1968) ''De Stijl'' [deel] ''2. 1921_1932. Complete Reprint 1968'', Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p.&nbsp;119-122. [[Categorie:Artikel door Theo van Doesburg in De Stijl]] [[Categorie:De Stijl, 1921]] komxmtkeu3riwlisr6p36hstlb04x6d Wikisource:GUS2Wiki 4 40181 181091 180850 2024-05-03T02:21:36Z Alexis Jazz 11203 Updating gadget usage statistics from [[Special:GadgetUsage]] ([[phab:T121049]]) wikitext text/x-wiki {{#ifexist:Project:GUS2Wiki/top|{{/top}}|This page provides a historical record of [[Special:GadgetUsage]] through its page history. To get the data in CSV format, see wikitext. To customize this message or add categories, create [[/top]].}} Deze gegevens komen uit een cache die voor het laatst is bijgewerkt op 2024-05-01 om 11:27:15Z. Er {{PLURAL:5000|is maximaal één resultaat|zijn maximaal 5000 resultaten}} beschikbaar in de cache. {| class="sortable wikitable" ! Gadget !! data-sort-type="number" | Aantal gebruikers !! data-sort-type="number" | Actieve gebruikers |- |HideFundraiser || 9 || 0 |- |HotCat || 22 || 3 |- |LocalLiveClock || 3 || 1 |- |PageCleanUp || 7 || 4 |- |RTRC || 4 || 1 |- |UTCLiveClock || 1 || 0 |} * [[Speciaal:GadgetUsage]] * [[m:Meta:GUS2Wiki/Script|GUS2Wiki]] <!-- data in CSV format: HideFundraiser,9,0 HotCat,22,3 LocalLiveClock,3,1 PageCleanUp,7,4 RTRC,4,1 UTCLiveClock,1,0 --> f2emlmumj63j4iokx6qabb970w8u8qn De Katholieke Illustratie/Jaargang 1/Nummer 1/Berigt 0 61245 181197 180919 2024-05-03T11:11:15Z Havang(nl) 4330 wikitext text/x-wiki <pages index="De Katholieke Illustratie vol 001.pdf" from=20 fromsection=s26 to=20 tosection=s26 header=1 Titel=Berigt auteur="Administratie" current="''De Katholieke Illustratie'', jrg. 1, nr. 1 (1867), p.&nbsp;8." /> [[Categorie:De Katholieke Illustratie - Jaargang 1]] r7safmcqbiw6j16w7v1920ti8zhbx7f Index:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf 106 61548 181196 179751 2024-05-03T11:04:56Z Havang(nl) 4330 proofread-index text/x-wiki {{:MediaWiki:Proofreadpage_index_template |Type=boek |Taal=nl |wikidata= |Titel=[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak]] |Ondertitel= |Deel=I |Auteur=[[Auteur:Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint|A. L. G. Bosboom-Toussaint]] |Vertaler= |Redacteur= |Illustrator= |Stroming= |Jaar=1886 |Uitgever=Charles Ewings (bij drukkerij Thieme, Nijmegen) |Plaats='s-Gravenhage |Druk= |OorspronkelijkeUitgave= |Key= |doe_wikidata= |ISBN= |OCLC= |LCCN= |BNF_ARK= |DBNL= |Bron=pdf |Afbeelding=1 |Voortgang=V |Delen=[[Index:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf|Deel 1]] ; [[Index:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf|Deel 2]] |Pagina's=<pagelist 1=Omslag 2=- 3=Inhoud 4=- 5=Fr.t. 6=- 7=Titel 8=druk 9=1 372to375=- 376=omslag /> |Opmerkingen={{Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/3}} |NestedInhoud= |Breedte= |Css= |Header= |Footer= }} cdpj7baqtlnydyu15odznel180xuaiq Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/3 104 61687 181195 179692 2024-05-03T11:04:34Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>{{c|Inhoud van het EERSTE DEEL<br>{{smaller|maakt geen deel uit van het oorspronkelijke werk}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/„Een trouw en duydelick vermaen, dat men de Engelsche tale leeren zal|I. „Een trouw en duydelick vermaen, dat men de Engelsche tale leeren zal]]|{{pli|1|8}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/De Engelsche taalmeester|II. De Engelsche taalmeester]]|{{pli|30|8}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/Mevrouwe Prouninck|III. Mevrouwe Prouninck]]|{{pli|55|8}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/De Prinses de Chimay|IV. De Prinses de Chimay]]|{{pli|75|8}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/Hoe meester Fabian zijne lessen geeft|V. Hoe meester Fabian zijne lessen geeft]]|{{pli|106|8}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/Kaptein Hemon Tiry in Utrecht|VI. Kaptein Hemon Tiry in Utrecht]]|{{pli|132|8}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/Naar het huis te Brakel|VII. Naar het huis te Brakel]]|{{pli|185|8}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/Nacht en morgen op het kasteel|VIII. Nacht en morgen op het kasteel]]|{{pli|235|8}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/Wat er kan omgaan op een feest|IX. Wat er kan omgaan op een feest]]|{{pli|280|8}}}} {{dotlist||[[De vrouwen van het Leycestersche tijdvak/De wolf, het lam en de herder|X. De wolf, het lam en de herder]]|{{pli|316|8}}}}<noinclude></noinclude> 783n2rzv6jj36jiuirst94tcfux0n06 Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/149 104 64309 181079 2024-05-02T15:00:43Z Dedden 258 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Dedden" />{{c|'''141'''}}</noinclude>{{c|'''DE LAATSTE TELG DER HOHENSTAUFEN.'''}} {{lijn|breedte=12em}} Keizer Frederik Barbarossa, wiens gedrag in Italië wij op bl. 134 geschetst hebben, overleed in het jaar 1190 en werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik VI, die later den Wreede werd bijgenaamd. Frederik had hem in het huwelijk doen treden met Constantia, de erfgename van Napels en Sicilië. Daar hij meester was van Opper-Italië en zijn zoon in het bezit van Beneden-Italië moest komen, werd het middengedeelte geheel ingesloten en ontstond er voor zijn huis het glorievol vooruitzigt, dat het eens over geheel Italië heerschen zou. Doch juist was dat huwelijk met de Napelsche erfprinses de oorzaak van den ondergang der Hohenstaufen, en zoo werd wederom het spreekwoord bewaarheid : de mensch wikt, maar God beschikt. Hendrik regeerde in Napels op gruwzame wijze; in plaats van zich de harten zijner nieuwe onderdanen door een zacht bestuur te vinnen, behandelde hij hen op trotsche wijze en bestrafte het geringste verzet met de vreeselijkste folteringen; hierdoor ontstond er een felle haat tegen hem en de Duitschers, die slechts op eene gelegenheid wachtte om in opstand over te gaan. Hij stierf reeds in 1197 en werd eerst in 1218 door zijn zoon Frederik II, die bij zijn overlijden slechts twee jaren oud was, als keizer van Duitschland en koning der Beide Siciliën opgevolgd. Frederik regeerde tot het jaar 1250, en werd door Koenraad IV opgevolgd. Deze bekommerde zich weinig om het Duitsche rijk maar meer om zijne erflanden en voornamelijk om Napels, waar zijn geslacht echter zoo gehaat was dat hij het rijk moest veroveren alvorens zich door de Napolitanen te doen erkennen; hij volgde de voetstappen van zijn grootvader, waardoor de wederzijdsche verbittering nog toenam ; om zijne gruwzaamheid werd hij door den Paus in den ban gedaan. [[Bestand:Katholieke Illustratie 1867-1868 - nr 18 p 141 - Koenraad van Zwaben neemt afscheid van zijne Moeder.jpg|600px|center]] {{c|{{smaller|Koenraad van Zwaben neemt afscheid van zijne Moeder.}}}} Wanneer in die tijden een vorst geëxkommuniceerd werd, dan was hij niet alleen buiten de kerk gesloten maar ook van zijne waardigheid beroofd; zijne onderdanen hielden op hem te gehoorzamen en zijn rijk werd gewoonlijk door den Rijksdag aan een anderen vorst gegeven. Koenraad stoorde zich echter weinig aan het tegen hem geslagen banvonnis en ging voort zich als een tyran in het Napelsche te gedragen. Tot groote vreugd der bevolking stierf hij reeds in 1254 en liet een zoontje van twee jaren na, dat even als hij Koenraad heette, maar gewoonlijk Konradin of de kleine Koenraad genoemd werd. In Duitschland volgde hem de Hollandsche Graaf Willem II als Roomsch-Koning en in Italië zijn broeder Manfred als voogd over Konradijn op. De beide Siciliën werden echter geschonken aan Karel van Anjou, broeder van den koning van Frankrijk, en Karel trok met een groote menigte ridders naar zijn nieuw rijk en versloeg koning Manfred in den slag bij Benevento (1266). Ongelukkig regeerde Karel van Anjou niet veel zachter dan de Hohenstaufen, en zijne onderdanen zagen spoedig dat zij van kwaad tot erger waren vervallen. Dit had ten gevolge dat er allengs eene partij ontstond, die hare hoop vestigde op den jongen Koenraad en naar het oogenblik verlangde, waarop hij een zwaard zou kunnen hanteeren. Koenradijn, de eenige overgebleven telg van het eens zoo roemrijke Hohenstaufsche huis, leefde met zijne moeder stil en vergeten op zijne weinige hem overgebleven stamgoederen in Zwaben. Toen hij grooter werd en aan de rijke bezittingen dacht, die in de handen van een vorst waren, die in<noinclude></noinclude> jgjn79hd4xmxck9lg700redhi2b5m3i Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/152 104 64310 181080 2024-05-02T16:09:10Z Dedden 258 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Dedden" />{{c|'''144'''}}</noinclude><section begin="s1"/>{{c|{{xx-larger|ALLERLEI.}}}} {{lijn|breedte=12em}} <section end="s1"/> <section begin="s2"/>DE SPONS. De sponsen zijn meerendeels zeebewoners en behooren onder de laagste klasse des dierenrijks (Proto- of Amorphozoa). Zij zijn aan rotsen, koraalriffen, enz, vastgehecht, en worden door duikers naar boven gebragt. In verschen toestand bestaan zij uit een skelet (de eigenlijke spons in den handel). Dit skelet wordt door verschillende kanaaltjes van onderscheiden wijdte doorkruist. De draden, waaruit de kanaaltjes zijn zamengesteld, zijn elastiek en worden zoowel van binnen als van buiten met gelei en een celachtig overtreksel bekleed. In het skelet en het overtreksel vindt men kalk en kiezelnaalden. De spons bezit talrijke grove en fijne poriën, waarvan de eersten het water opnemen; de laatsten, die dieper liggen, dienen tot uitstorting der vochten. Op zekere tijden worden er door het uitstroomend water kiemkorrels ontlast, die, met wimpers overtrokken, zich bewegen, en zich vasthechtend als sponsen uitgroeijen. De spons wordt gevonden in de Middellandsche zee en de golf van Arabië. Men zuivert de sponsen van steentjes, ontdoet ze van het gelei-achtige overtreksel en geeft ze, na de ondergane bleeking, met eene schaar den bekenden vorm. Goede sponsen zijn fijnmazig, gelijkvormig van weefsel, zacht, ligt, buigzaam en zamendrukbaar. Zij slurpen gemakkelijk water op en geven bij verbranding den reuk van ammoniak. Sponsen bestaan voornamelijk uit spongine (eene eiwitachtige stof, die veel overeenkomst heeft met de grondstof der zijde). Zij bevatten kleine hoeveelheden jodium, phosphorus, zwavel en vooral zouten. <section end="s2"/> <section begin="s3"/>{{c|⁂}} <section end="s3"/> <section begin="s4"/>REDDING. Drie monniken van het St. Bernardsklooster hebben onlangs een nieuw bewijs van hun moed en hunne bereidwilligheid om verongelukte reizigers te redden, gegeven. Een heer en eene dame kwamen begeleid door wegwijzers van Aosta. De laatsten hadden gehoopt nog vóór den nacht het gesticht te bereiken. Plotseling brak echter een orkaan los, die de reizigers digt bij een afgrond, in de diepste duisternis hulde. Verschrikt door de donderslagen en door duizeling aangegrepen, gleed de dame uit en stortte in den afgrond. De geleiders snelden naar het klooster om hulp; weldra kwamen ook drie monniken van hunne honden vergezeld, wier instinkt hen bij zulke gevallen zoo nuttig maakt. Naauwelijks op de plaats des onheils gekomen, sprong een der honden dadelijk in den afgrond, waarin hij de verongelukte na eenig zoeken ontdekte. Door zijn gehuil geleid, daalden de gidsen en de monniken met levensgevaar naar de dame in de diepte en mogten er in slagen haar naar het gesticht te vervoeren. Hoewel door den val zwaar gekwetst, is het leven der geredde toch buiten gevaar. <section end="s4"/> <section begin="s5"/>{{c|⁂}} <section end="s5"/> <section begin="s6"/>PLUNDERING. Toen de koning van Pruisen in den laatsten oorlog met Oostenrijk langs het kamp reed, werd een soldaat onder zwaar eskorte voorbijgebragt. Wat heeft die man gedaan? vroeg de koning. Sire, luidde het antwoord: hij behoort bij de 33<sup>{{smaller|e}}</sup> kompagnie; wij hebben hem betrapt op het oogenblik, dat hij een boer zijn middageten met geweld ontnam, en wijl Uwe Majesteit bevolen heeft, dat ieder, die zich aan plundering op de een of ander wijze schuldig maakt, zal worden gefusilleerd, zijn we bezig zijn loon naar werken gereed te maken. De koning trad nader en vroeg den schuldige: Waarom hebt gij u schuldig gemaakt aan 't nemen van iets dat u niet toekomt? De soldaat antwoordde kalm: Als gij den keizer zijne Staten ontneemt, waarom mag ik dan den boer zijn spek en boonen met ontnemen? De koning glimlachte en de soldaat kreeg gratie. <section end="s6"/> <section begin="s7"/>{{c|⁂}} <section end="s7"/> <section begin="s8"/>{{Img float | file = Katholieke Illustratie 1867-1868 - nr 18 p 144 - Horizontaal Windrad.jpg | width = 300px | align = right | cap = {{smaller|Horizontaal Windrad.}} }} HORIZONTAAL WINDRAD. De wind is een zeer ongestadige drijfkracht, evenwel wordt hij met veel voordeel tot menig doeleinde gebezigd, waarvan de windmolens het best tot bewijs strekken. De windmolens zijn tweesoortig, wat den stand der wieken en de as betreft. De wieken zijn of vertikaal dat is loodregt, of horizontaal dat is waterpas — in het eerste geval is de molenas horizontaal, in het andere geval vertikaal. De eerste soort is algemeen in gebruik, de tweede soort echter is eene nieuwe uitvinding, die in Amerika nog al opgang maakt. Nevenstaand figuur is er eene afbeelding van; zij is vooral dienstig voor kleinere werken, als pompen enz. en kan zoodanig gekonstruëerd worden, dat zij bij sterken of zwakken wind even goed gaat. De afbeelding toont het horizontaal windrad met zijne vertikale as; het bestaat uit acht vakken of vleugelen, waaraan men volgens de rigting van den wind een bepaalden hoek geven kan, opdat zij den wind behoorlijk zouden kunnen opvangen. Het overbrengen der draaijende beweging van de as van het windrad, dat onze figuur voorstelt, geschiedt; op de gewone wijze. Men kan het bovengedeelte van het windrad op het dak en het ondergedeelte in de werkplaats zelve plaatsen. De te geven rigting aan de vleugelen kan door middel van een geschikten verbindingsarm als in het, onderdeel van de figuur zigtbaar is, geregeld worden. Eene verdere beschrijving is onnoodig, daar het voorstellingsvermogen en het begrip hierbij moet te hulp geroepen worden; genoeg zij het op het bestaan, de doelmatigheid en het nut van dergelijke werktuigen te wijzen, om het gebruik er van ook in ons land te bevorderen. Aan belangstellenden kunnen wij ook meerdere inlichtingen geven en adressen aanwijzen, waar dergelijke werktuigen verkrijgbaar zijn. Wij zullen voortgaan met van tijd tot tijd eenige technische mededeelingen en afbeeldingen te geven die ons belangrijk of merkwaardig voorkomen. Onder onze Lezers zijn voorzeker talrijke belangstellenden in deze onderwerpen, die vooral voor de nijverheid en de handwerken in het algemeen van veel nut kunnen zijn. <section end="s8"/> <section begin="s9"/>{{c|⁂}} <section end="s9"/> <section begin="s10"/>LETTERGIETERIJ. De grootste lettergieterij der wereld is die van den firma Dresler te Frankfort a/m, die gemiddeld 2½ millioen lettertypen per week aflevert. Zij wordt gedreven met een personeel van 250 man bij 50 gietmachines, 21 slijpmachines, en 10 handovens met 25 pompen, terwijl de meeste machines met stoom in werking worden gebragt. Het getal der sedert het ontstaan dezer gieterij (1828) vervaardigde stempels bedraagt 55.000 en dat der matrijzen ruim 120.000. <section end="s10"/> <section begin="s11"/>{{c|⁂}} <section end="s11"/> <section begin="s12"/>WANDELENDE BERGEN. Er zijn sommige bergen, die de zonderlinge eigenschap hebben zich van de eene plaats naar de andere te kunnen begeven; dit natuurverschijnsel wordt in verschillende landen waargenomen. Sommige dier bergen bestaan oogenschijnlijk uit harde steenrots, waardoor de zaak nog onbegrijpelijker schijnt. Men is evenwel achter het geheim dier bergen gekomen; de steensoort waaruit zij bestaan, verweert langs de aan de lucht blootgestelde zijde, en de losgeworden korst wordt door regen weggespoeld of door den wind medegenomen; door het gedurig verdwijnen van de bovenzijde, wordt de berg allengs lager tot hij somtijds geheel verdwijnt; de massa waaruit hij heeft bestaan, hoopt zich een weinig verder weder op om een nieuwen berg te vormen; soms hebben deze bergvormingen eenige jaren noodig, soms ook slechts enkele uren. Zoo ging de hoogte ''la Baronnerie'' bij Namen in den nacht van den 30 op den 31 Januarij 1820 zes voeten vooruit, waardoor de gemeenschap tusschen genoemde stad en Dinant gestremd werd. Dit wandelen der bergen heeft men door steenen muren pogen te beletten; het middel hielp echter niet, de muren scheurden en stortten weldra in. Ook in ons land valt dergelijk verschijnsel waar te nemen, langs de kusten der Noordzee, maar vooral in Drenthe, Overijssel en de Veluwe, het noordelijk gedeelte van Gelderland; op genoemde plaatsen vindt men zandheuvels, duinen geheeten; deze worden dikwerf door den wind weggenomen en op een andere plaats nedergeworpen. Aan de zeezijde heeft dit een aanmerkelijk landverlies ten gevolge; niet alleen toch dringt de zee dieper landwaarts in, maar het zand werpt zich op de met groote kosten en moeite ontgonnen velden en verandert die in woestijnen. Dit laatste doet het ook in onze zandgrondprovinciên en rigt dikwerf groote schade aan. Sinds verscheidene jaren heeft men deze verschuivingen, en op vele plaatsen met goed gevolg, tegengegaan. Op het zeestrand heeft men onderscheidene planten gebragt, waaronder de helmplant langen tijd een eerste plaats bekleedde; daar hare wortels diep in den grond dringen, bevestigen zij dien en beletten den wind het zand weg te nemen. Op andere plaatsen heeft men boomen, vooral dennenboomen, wier wortels zich ver in den grond uitstrekken, geplant, om het kwaad tegen te gaan; hierdoor is op vele plaatsen niet alleen het verschuiven der zandheuvels geëindigd, maar ook zijn groote stukken woeste zandgrond in vruchtbare velden herschapen. <section end="s12"/> <section begin="s13"/>{{c|⁂}} <section end="s13"/> <section begin="s14"/>SCHADEVERGOEDING. Tot gedeeltelijke geruststelling van vele spoorwegreizigers begint men thans in vele landen er ernstig op bedacht te zijn de reizigers of hunne betrekkingen voor de geledene verliezen ten minste eenigzins schadeloos te stellen. Zoo heeft onlangs weder de burgerlijke regtbank te Parijs de Lyonsche spoorwegmaatschappij tot belangrijke vergoedingen veroordeeld. Zekere heer Constant had ten gevolge van een spoorwegongeluk verschillende beleedigingen van het aangezigt en eene drukking op de longen bekomen; zijne dochter eene beschadiging aan het been, die naar hare verklaring haar bij elke beweging hevige pijnen veroorzaakt. De vader bekwam 5000, de dochter fr. 20.000, eene jonge dame fr. 11.200 en een lijfrente van fr. 1.200, een postbeambte, die het gehoor had verloren 4.000 fr. en eene lijfrente van 1.000 fr. enz. In het geheel moet die maatschappij, die reeds voor vier bij dezelfde gelegenheid gedoode passagiers aanzienlijke sommen moet betalen, voor de tien, die er met verwonding zijn afgekomen, nog over de 60.000 fr. rente uitkeeren. <section end="s14"/> <section begin="s15"/>{{c|⁂}} <section end="s15"/> <section begin="s16"/>DE H. VINCENTIUS FERRERI ZEGT: Wij moeten met de woorden even spaarzaam omgaan als met het geld. Alvorens men de beurs opent, bedenkt men wel, of men te betalen heeft en bovendien hoeveel? Zoo moeten wij ook, vóór dat wij onzen mond openen om te spreken, bedenken of men te spreken heeft en hoeveel. <section end="s16"/><noinclude></noinclude> qd4i3njsu15bipsw2k6aza11jaz4fi3 Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/153 104 64311 181081 2024-05-02T17:16:38Z Dedden 258 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Dedden" /></noinclude>{| border="0" cellpadding="4" cellspacing="4" align="center" |- | colspan=3 | [[Bestand:Katholieke Illustratie 1867 - vignet.jpg|1000px|center]] <br>{{rh|{{xx-larger|N°. 19.}}|{{xx-larger|Zondags-Lektuur voor het Katholieke Nederlandsche Volk}}|{{xx-larger|1867.}}}}<br>{{rule|height=1px}} |- | align="center" | {{smaller|UITGEGEVEN DOOR<br>De Administratie van de Katholieke Illustratie<br>{{sc|St. Jorisstraat. - 's Hertogenbosch.}}<br>Bij HENRI BOGAERTS, opvolger van P.N. VERHOEVEN}}<br>{{x-smaller|Drukker en Boekhandelaar van Z.H. Paus Pius IX.}} | {{ts|bl|br|ac|}} | {{smaller|ONDER REDACTIE VAN}}<br>H.A. BANNING en J.W. THOMSON,<br>{{smaller|MET MEDEWERKING VAN<br>Aug. SNIEDERS Jr., Dr. J. Ren. SNIEDERS, den ouden en jongen VALENTIJN<br>en meer andere Katholieke Letterkundigen.}} | align="center" | {{smaller|Elk Vel van 8 pag. kl. fol.<br>kost slechts}} {{larger|6½ Cents.}}<br>{{smaller|Men teekent in voor een geheelen jaargang bij alle<br>Boekhandelaren en bij de Administratie.}} |- | colspan=3 | {{rule|height=1px}} |- | colspan=3 align="center" | {{x-smaller|INHOUD: Z. Em. de kardinaal Engelbertus Sterckx. ― Achttien eeuwen. ― Geschiedkundige verhalen voor het Katholieke volk van Nederland. ― I. De laatste dagen van Jeruzalem. ― De herfst. ― De bergpas<br>van Finstermünz. ― De wereldtentoonstelling van Parijs. ― Allerlei.}} |- | colspan=3 | {{rule|height=1px}} |- |} <section begin="s1"/>{{c|{{xx-larger|Z. de Kardinaal ENGELBERTUS STERCKX.}}}} {{lijn|breedte=12em}} Den 4den December jl. overleed Zijne Eminentie de Kardinaal Aartsbisschop van Mechelen en Primaat van België, Monseigneur Engelbertus Sterckx. Zijn dood is een zeer groot verlies voor het Katholieke België en voor de Kerk, waarvan de doorluchtige overledene een der achtbaarste en meest gevierde waardigheidsbekleeders was. Vurige gebeden werden alom in België door de geloovigen gestort voor het herstel van den hoog vereerden Aartsbisschop, die gedurende vijf en dertig jaren tot nut en zegen der Kerk op vaderlijke en waardige wijze de hoogste kerkelijke waardigheid in België bekleedde, doch God heeft ze niet verhoord en hem ontrukt aan zijn Vaderland, zijne kudde en de geheele katholiciteit, die hij tot luister verstrekte door zijne deugden, zijne geleerdheid en zijn heilzamen arbeid. België verliest in hem een zijner uitstekendste staatsburgers; immers onder alle andere deugden schitterde in hem eene vaderlandsliefde uit, die zich nooit verloochende. Als zulke mannen ten grave dalen, als zulke lichten gedoofd worden, voelt de geheele maatschappij zich diep getroffen en het vaderland vooral treurt als over een nationale ramp. [[Bestand:Katholieke Illustratie 1867-1868 - nr 19 p 145 - Z. Em. de Kardinaal Engelbertus Sterckx, Aartsbisschop van Mechelen.jpg|600px|center]] {{c|{{smaller|Z. Em. de Kardinaal Engelbertus Sterckx, Aartsbisschop van Mechelen.}}}} Mgr. Sterckx is geboren te Ophem (Zuid-Braband) den 2den November 1792 en bereikte dus den ouderdom van ruim 75 jaren. Eene betrekkelijk korte ziekte maakte een eind aan zijn werkzaam leven. Hij was een geleerd en vroom priester, die in hoogen graad de voortreffelijke gave bezat om de zielen te besturen. Zijn woord was eenvoudig en overredend. Zijne raadgevingen waren vol vaderlijke goedheid, maar tevens vol van den strengen ernst der regtvaardigheid, die de uitdrukking was van een leven, geheiligd door het gebed, de goede werken en de liefde. Mgr. Sterckx ving zijne studie aan in het seminarie te Mechelen in 1811, toen hij 19 jaren oud was. Twee jaren later werd de jonge seminarist benoemd tot onder-secretaris van het bisdom. Hij ontving de H. Orders in 1815 en werd vervolgens benoemd tot professor in de wijsbegeerte en de Godgeleerdheid in het groot, seminarie. Den 14 Aug. 1821 werd hij pastoor van Bouchout en drie jaren <section end="s1"/><noinclude></noinclude> btu5h7mzakhhleop1nqbw14rdnrd0mp Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/154 104 64312 181082 2024-05-02T17:40:18Z Dedden 258 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Dedden" />{{c|'''146'''}}</noinclude><section begin="s1"/>later, den 9 Sept. 1824 door de overheid van het aartsdiocees benoemd tot pastoor-deken der O. L. Vrouwe-kerk, te Antwerpen. Den 20 Junij 1827 werd hij, die zooveel vertrouwen inboezemde door zijn beleid, voorzigtigheid en wijsheid, benoemd tot vikaris-generaal van Z. D. Hoogw. Mgr. den prins van Mean, dertienden aartsbisschop van Mechelen, dien hij vijf jaren later op den aartsbisschoppelijken zetel opvolgde. De preconisatie van Mgr. Sterckx dagteekent van den 24 Februarij 1832. De nieuwe aartsbisschop werd den 3 April daaropvolgenden gewijd door Mgr. Deleplanque, bisschop van Doornik, in de Metropolitaankerk van den H. Rombout. Zeer spoedig verwierf Mgr. Sterckx zich een grooten naam van wijsheid, voorzigtigheid en deugd. Ook werd hij door paus Gregorius XVI verheven tot kardinaal met den titel van den H. Bartholomeus. Hij begaf zich naar Rome om aldaar den Kardinaalshoed en het Pallium van den paus zelven te ontvangen. Bij zijne terugkomst deed hij zijne plegtige intrede in Mechelen te midden van het gejuich der bevolking. Z. Em. begaf zich meermalen naar de eeuwige stad, namelijk in 1846 na den dood van Gregrorius XVI, doch de eerbiedwaardige prelaat kwam te laat aan om deel te kunnen nemen aan het conclave, waarin Pius IX tot paus werd gekozen. De kardinaal woonde meerdere vergaderingen bij van de prinsen der Kerk. In de maand Junij jl. ondernam hij nogmaals de reis naar Rome om daar het eeuwfeest van den H. Petrus en de heiligverklaring der martelaars van Gorcum, waarvan er een tot zijne familie behoort, bij te wonen. Kardinaal Sterckx was grootkruis van de Leopolds-orde van België en grootkruis van de orde van Leopold van Oostenrijk. Hij was lid van de congregatie van den Index en van de Riten. De titel van zijn kardinalaat van den H. Bartholomeus was dezelfde die gegeven werd aan den eersten aartsbisschop van Mechelen, kardinaal Granvelle. Deze bijzonderheden uit zijn leven kunnen een denkbeeld geven van hetgeen de Kerk en zijn vaderland in hem verliezen. Spreken wij nu over de laatste oogenblikken van Z. Eminentie die tegelijk ernstig en treffend zijn geweest. Den 2de Dec. in den namiddag verergerde met iederen oogenblik de toestand van den doorluchtigen zieke en men had weldra de treurige zekerheid dat het laatste oogenblik der scheiding nabij was. De doodstrijd van den kardinaal begon den volgenden morgen ten vijf uur. De kardinaal behield tot in zijn laatsten stond het volle gebruik zijner geestvermogens. De Eerw. heer Nerinckx, kapelaan der O. L. Vrouwe kerk te Brussel en neef van den uitmuntenden prelaat, gaf de absolutie en las de gebeden der stervenden, terwijl de kardinaal met eene volmaakte gerustheid en engelachtige godsvrucht medebad. Toen kuste hij meermalen het kruisbeeld, maakte het teeken van het H. Kruis en herhaalde duidelijk verstaanbaar de woorden, die men hem voorzegde: „Heer in uwe handen beveel ik mijnen geest!” Daarop, het, was ongeveer 7 uur geworden, gaf hij zijne schoone ziel zijn Schepper weder. Met eene buitengewone indrukwekkende plegtigheid had Dinsdag 10 December ll. de begrafenis plaats, waarvan wij eenige bijzon-derheden willen mededeelen. Eene tallooze menigte was uit alle oorden des lands te zamengevloeid naar Mechelen om de plegtige begrafenis bij te wonen van den kardinaal-Primaat van België, den veertienden Aartsbisschop, die den doorluchtigen zetel van Mechelen bekleedde. Ten 9 uur begonnen alle klokken te luiden, en namen de troepen hunne plaatsen in ter vorming van den lijkstoet. Het garnizoen van Mechelen, versterkt door twee bataillons uit Brussel, met de muziek-korpsen der regementen, kwamen de laatste eer bewijzen aan Mgr. Sterckx in zijne drievoudige hoedanigheid van Prins der Kerk, Primaat van België en ''Grand-Cordon'' van de Leopolds-orde. Talrijke deputatiën uit de geestelijkheid, zoowel seculiere als reguliere, en uit de leeken; een groot aantal Senateurs, afgevaardigden en leden der regerings-collegiën; de balie en het korps professoren van de Katholieke Universiteit van Leuven, aan wier hoofd Mgr. Laforêt, verzamelden zich bij het paleis des Aartsbisschops. Wij zwijgen van een aantal deputatiën uit andere collegiën, kringen en vereenigingen. Alle stedelijke openbare besturen waren vertegenwoordigd; de gemeenteraad verscheen met burgemeester en schepens aan het hoofd; de gouverneur der Provincie, oud-Ministers, en wijders vertegenwoordigers des Konings en der koninklijke familie kwamen den stoet het aanzien geven van een nationalen treurtogt. Alleen de leden van het liberale Ministerie maakten eene uitzondering; zij waren niet tegenwoordig bij de begrafenis van een doorluchtig staatsburger, aan wien België zoo veel verpligting heeft, en wiens verlies eene geheele natie betreurt. Het Belgische Episcopaat werd vertegenwoordigd door de bisschoppen van Doornik, Luik, Brugge en Gend met hunne Vicarissen-Generaal, terwijl de Nuncius des Pausen, Mgr. Oreglia di San Stephano zoo ook Mgr. Vantitelli, auditeur der nunciatuur, zich bij den stoet aansloten. De geestelijkheid van Mechelen, zoomede de Seminaristen en een groot getal geestelijken uit de voornaamste steden van het aarts-diocees waren in koorkleed even als de leden van het kapittel en de kapelaans van den overledene. Het lijk van den kardinaal werd ten 10 ure in plegtigen optogt van het aartsbisschoppelijk Paleis naar de Metropolitaankerk gevoerd op een open lijkbed, dat door priesters gedragen werd. De prelaat was getooid in het bisschoppelijk gewaad met den witten mijter. De groote St. Rombouts-kerk was te klein voor de zamendringende, onoverzienbare menigte. Twee honderd zangers zongen de Mis van Requiem. Na de mis las de kanunnik Robert de lijkrede, die Mgr. Dechamps, bisschop van Namen, zou uitgesproken hebben, ware hij niet intusschen door den H. Stoel tot Aartsbisschop van Mechelen benoemd geworden. Die lijkrede, een oratorisch meesterstuk van den beroemden Prelaat, die in woord en schrift zulk een geniaal talent bezit, is een monument van lof en eerbied aan de nagedachtenis van den Kardinaal Sterckx, waarin op uitstekende wijze de veelzijdige verdiensten van den Kerkvorst ten opzigte der Kerk, het, Vaderland en vooral ten opzigte der godsdienstige en zedelijke belangen zijner kudde, in den loop van zijn veelbewogen, opperherderlijk bestuur, geschetst werden. Des avonds werd het lijk van den kardinaal bijgezet in den grafkelder der Aartsbisschoppen van Mechelen in St. Rombout. Eene blijde tijding is het Katholieke België komen troosten in de diepe droefheid, waarin de dood van Mgr. Sterckx het gestort heeft. Z. H. de Paus heeft reeds dadelijk een opvolger gegeven op den aartsbisschoppelijken zetel van Mechelen; zoo er ooit eene keuze werd gedaan, die geacht kan worden aller verlangens te bevredigen, aller wenseli te vervullen, dan is hef de benoeming van Mgr. Dechamps. De beroemde Pater Dechamps, van de Orde der Redemptoristen, de nederige religieus die alleen uit gehoorzaamheid aan den vaderlijken wil des Pausen, zijn verborgen leven verliet om den bisschoppelijken zetel van Namen te bekleeden, waar zijn schitterend talent, zijne godsvrucht en groote geleerdheid tot meerdere eer van God, tot heil der kerk en het, geestelijk en tijdelijk welzijn zijner kudde hem reeds een onvergankelijke kroon van verdiensten hebben verworven, is thans geroepen om Mgr. Sterckx te vervangen als Aartsbisschop van Mechelen. Weldra moge de geheele Katholiciteit in hem, den primaat van België, den kardinaal Dechamps als prins der kerk begroeten en vereeren. <section end="s1"/> <section begin="s2"/>{{lijn}} <section end="s2"/> <section begin="s3"/>{{c|{{x-larger|Achttien eeuwen.}}<br> '''Geschiedkundige verhalen voor het Katholieke volk van Nederland.'''<br> Door [[Auteur:H. A. BANNING|H. A. BANNING]]}} {{lijn|breedte=12em}} {{c|'''DE LAATSTE DAGEN VAN JERUZALEM.'''<br> ''Vervolg.''}} Zoo brak de laatste nacht aan. Den volgenden morgen zou Petrus aan de wraak zijner vijanden geofferd worden. De Apostel lag, tusschen twee soldaten, aan wie hij met ketenen vastgeklonken was, in een zachte sluimering verzonken. Ook aan de deur zijner gevangenis stond een wacht. Eensklaps werd het sombere verblijf door een schitterenden glans verlicht; een Engel des Heeren raakte den gevangene aan, wekte hem en sprak; „Sta schielijk op, Petrus!” En op hetzelfde oogenblik vielen de boeijen van zijne handen. En de Engel sprak tot Petrus : „Omgord u en trek uw schoeisel aan.” Petrus deed wat hem gezegd werd. <section end="s3"/><noinclude></noinclude> dem6uwwf4nqexm7h9hengpcovxojxad 181083 181082 2024-05-02T17:41:05Z Dedden 258 proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Dedden" />{{c|'''146'''}}</noinclude><section begin="s1"/>later, den 9 Sept. 1824 door de overheid van het aartsdiocees benoemd tot pastoor-deken der O. L. Vrouwe-kerk, te Antwerpen. Den 20 Junij 1827 werd hij, die zooveel vertrouwen inboezemde door zijn beleid, voorzigtigheid en wijsheid, benoemd tot vikaris-generaal van Z. D. Hoogw. Mgr. den prins van Mean, dertienden aartsbisschop van Mechelen, dien hij vijf jaren later op den aartsbisschoppelijken zetel opvolgde. De preconisatie van Mgr. Sterckx dagteekent van den 24 Februarij 1832. De nieuwe aartsbisschop werd den 3 April daaropvolgenden gewijd door Mgr. Deleplanque, bisschop van Doornik, in de Metropolitaankerk van den H. Rombout. Zeer spoedig verwierf Mgr. Sterckx zich een grooten naam van wijsheid, voorzigtigheid en deugd. Ook werd hij door paus Gregorius XVI verheven tot kardinaal met den titel van den H. Bartholomeus. Hij begaf zich naar Rome om aldaar den Kardinaalshoed en het Pallium van den paus zelven te ontvangen. Bij zijne terugkomst deed hij zijne plegtige intrede in Mechelen te midden van het gejuich der bevolking. Z. Em. begaf zich meermalen naar de eeuwige stad, namelijk in 1846 na den dood van Gregrorius XVI, doch de eerbiedwaardige prelaat kwam te laat aan om deel te kunnen nemen aan het conclave, waarin Pius IX tot paus werd gekozen. De kardinaal woonde meerdere vergaderingen bij van de prinsen der Kerk. In de maand Junij jl. ondernam hij nogmaals de reis naar Rome om daar het eeuwfeest van den H. Petrus en de heiligverklaring der martelaars van Gorcum, waarvan er een tot zijne familie behoort, bij te wonen. Kardinaal Sterckx was grootkruis van de Leopolds-orde van België en grootkruis van de orde van Leopold van Oostenrijk. Hij was lid van de congregatie van den Index en van de Riten. De titel van zijn kardinalaat van den H. Bartholomeus was dezelfde die gegeven werd aan den eersten aartsbisschop van Mechelen, kardinaal Granvelle. Deze bijzonderheden uit zijn leven kunnen een denkbeeld geven van hetgeen de Kerk en zijn vaderland in hem verliezen. Spreken wij nu over de laatste oogenblikken van Z. Eminentie die tegelijk ernstig en treffend zijn geweest. Den 2de Dec. in den namiddag verergerde met iederen oogenblik de toestand van den doorluchtigen zieke en men had weldra de treurige zekerheid dat het laatste oogenblik der scheiding nabij was. De doodstrijd van den kardinaal begon den volgenden morgen ten vijf uur. De kardinaal behield tot in zijn laatsten stond het volle gebruik zijner geestvermogens. De Eerw. heer Nerinckx, kapelaan der O. L. Vrouwe kerk te Brussel en neef van den uitmuntenden prelaat, gaf de absolutie en las de gebeden der stervenden, terwijl de kardinaal met eene volmaakte gerustheid en engelachtige godsvrucht medebad. Toen kuste hij meermalen het kruisbeeld, maakte het teeken van het H. Kruis en herhaalde duidelijk verstaanbaar de woorden, die men hem voorzegde: „Heer in uwe handen beveel ik mijnen geest!” Daarop, het, was ongeveer 7 uur geworden, gaf hij zijne schoone ziel zijn Schepper weder. Met eene buitengewone indrukwekkende plegtigheid had Dinsdag 10 December ll. de begrafenis plaats, waarvan wij eenige bijzon-derheden willen mededeelen. Eene tallooze menigte was uit alle oorden des lands te zamengevloeid naar Mechelen om de plegtige begrafenis bij te wonen van den kardinaal-Primaat van België, den veertienden Aartsbisschop, die den doorluchtigen zetel van Mechelen bekleedde. Ten 9 uur begonnen alle klokken te luiden, en namen de troepen hunne plaatsen in ter vorming van den lijkstoet. Het garnizoen van Mechelen, versterkt door twee bataillons uit Brussel, met de muziek-korpsen der regementen, kwamen de laatste eer bewijzen aan Mgr. Sterckx in zijne drievoudige hoedanigheid van Prins der Kerk, Primaat van België en ''Grand-Cordon'' van de Leopolds-orde. Talrijke deputatiën uit de geestelijkheid, zoowel seculiere als reguliere, en uit de leeken; een groot aantal Senateurs, afgevaardigden en leden der regerings-collegiën; de balie en het korps professoren van de Katholieke Universiteit van Leuven, aan wier hoofd Mgr. Laforêt, verzamelden zich bij het paleis des Aartsbisschops. Wij zwijgen van een aantal deputatiën uit andere collegiën, kringen en vereenigingen. Alle stedelijke openbare besturen waren vertegenwoordigd; de gemeenteraad verscheen met burgemeester en schepens aan het hoofd; de gouverneur der Provincie, oud-Ministers, en wijders vertegenwoordigers des Konings en der koninklijke familie kwamen den stoet het aanzien geven van een nationalen treurtogt. Alleen de leden van het liberale Ministerie maakten eene uitzondering; zij waren niet tegenwoordig bij de begrafenis van een doorluchtig staatsburger, aan wien België zoo veel verpligting heeft, en wiens verlies eene geheele natie betreurt. Het Belgische Episcopaat werd vertegenwoordigd door de bisschoppen van Doornik, Luik, Brugge en Gend met hunne Vicarissen-Generaal, terwijl de Nuncius des Pausen, Mgr. Oreglia di San Stephano zoo ook Mgr. Vantitelli, auditeur der nunciatuur, zich bij den stoet aansloten. De geestelijkheid van Mechelen, zoomede de Seminaristen en een groot getal geestelijken uit de voornaamste steden van het aarts-diocees waren in koorkleed even als de leden van het kapittel en de kapelaans van den overledene. Het lijk van den kardinaal werd ten 10 ure in plegtigen optogt van het aartsbisschoppelijk Paleis naar de Metropolitaankerk gevoerd op een open lijkbed, dat door priesters gedragen werd. De prelaat was getooid in het bisschoppelijk gewaad met den witten mijter. De groote St. Rombouts-kerk was te klein voor de zamendringende, onoverzienbare menigte. Twee honderd zangers zongen de Mis van Requiem. Na de mis las de kanunnik Robert de lijkrede, die Mgr. Dechamps, bisschop van Namen, zou uitgesproken hebben, ware hij niet intusschen door den H. Stoel tot Aartsbisschop van Mechelen benoemd geworden. Die lijkrede, een oratorisch meesterstuk van den beroemden Prelaat, die in woord en schrift zulk een geniaal talent bezit, is een monument van lof en eerbied aan de nagedachtenis van den Kardinaal Sterckx, waarin op uitstekende wijze de veelzijdige verdiensten van den Kerkvorst ten opzigte der Kerk, het, Vaderland en vooral ten opzigte der godsdienstige en zedelijke belangen zijner kudde, in den loop van zijn veelbewogen, opperherderlijk bestuur, geschetst werden. Des avonds werd het lijk van den kardinaal bijgezet in den grafkelder der Aartsbisschoppen van Mechelen in St. Rombout. Eene blijde tijding is het Katholieke België komen troosten in de diepe droefheid, waarin de dood van Mgr. Sterckx het gestort heeft. Z. H. de Paus heeft reeds dadelijk een opvolger gegeven op den aartsbisschoppelijken zetel van Mechelen; zoo er ooit eene keuze werd gedaan, die geacht kan worden aller verlangens te bevredigen, aller wenseli te vervullen, dan is hef de benoeming van Mgr. Dechamps. De beroemde Pater Dechamps, van de Orde der Redemptoristen, de nederige religieus die alleen uit gehoorzaamheid aan den vaderlijken wil des Pausen, zijn verborgen leven verliet om den bisschoppelijken zetel van Namen te bekleeden, waar zijn schitterend talent, zijne godsvrucht en groote geleerdheid tot meerdere eer van God, tot heil der kerk en het, geestelijk en tijdelijk welzijn zijner kudde hem reeds een onvergankelijke kroon van verdiensten hebben verworven, is thans geroepen om Mgr. Sterckx te vervangen als Aartsbisschop van Mechelen. Weldra moge de geheele Katholiciteit in hem, den primaat van België, den kardinaal Dechamps als prins der kerk begroeten en vereeren. <section end="s1"/> <section begin="s2"/>{{lijn}} <section end="s2"/> <section begin="s3"/>{{c|{{x-larger|Achttien eeuwen.}}<br> '''Geschiedkundige verhalen voor het Katholieke volk van Nederland.'''<br> Door [[Auteur:H. A. Banning|H. A. BANNING]]}} {{lijn|breedte=12em}} {{c|'''DE LAATSTE DAGEN VAN JERUZALEM.'''<br> ''Vervolg.''}} Zoo brak de laatste nacht aan. Den volgenden morgen zou Petrus aan de wraak zijner vijanden geofferd worden. De Apostel lag, tusschen twee soldaten, aan wie hij met ketenen vastgeklonken was, in een zachte sluimering verzonken. Ook aan de deur zijner gevangenis stond een wacht. Eensklaps werd het sombere verblijf door een schitterenden glans verlicht; een Engel des Heeren raakte den gevangene aan, wekte hem en sprak; „Sta schielijk op, Petrus!” En op hetzelfde oogenblik vielen de boeijen van zijne handen. En de Engel sprak tot Petrus : „Omgord u en trek uw schoeisel aan.” Petrus deed wat hem gezegd werd. <section end="s3"/><noinclude></noinclude> la65wk8axc4as5ryichydnmusyh8u57 Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/156 104 64313 181084 2024-05-02T17:56:35Z Dedden 258 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Dedden" />{{c|'''148'''}}</noinclude>[[Bestand:Katholieke Illustratie 1867-1868 - nr 19 p 148 - De bergpas van Finstermünz.jpg|800px|center]] {{c|{{smaller|De bergpas van Finstermünz.}}}}<noinclude></noinclude> s0xlebbbiheyx9akelk7229fnpihfpg Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/157 104 64314 181085 2024-05-02T17:58:03Z Dedden 258 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Dedden" />{{c|'''149'''}}</noinclude>[[Bestand:Katholieke Illustratie 1867-1868 - nr 19 p 149 - De Herfst.jpg|800px|center]] {{c|{{smaller|De Herfst.}}}}<noinclude></noinclude> a1bwmaxz0bpegbjoyfrf5oun479r5js Index:Stijl vol 04 nr 10.djvu 106 64315 181086 2024-05-02T18:21:14Z Vincent Steenberg 280 nieuw proofread-index text/x-wiki {{:MediaWiki:Proofreadpage_index_template |Type=tijdschrift |Taal=nl |wikidata= |Titel=De Stijl |Ondertitel= |Deel=Jrg. 4, Nr. 10 |Auteur= |Vertaler= |Redacteur= |Illustrator= |Stroming= |Jaar=1921 |Uitgever= |Plaats= |Druk= |OorspronkelijkeUitgave= |Key= |doe_wikidata= |ISBN= |OCLC= |LCCN= |BNF_ARK= |DBNL= |Bron=djvu |Afbeelding=1 |Voortgang=C |Delen= |Pagina's=<pagelist 1="vooromslag" 2="binnenzijde vooromslag" 3=145 19="binnenzijde achteromslag" 20="achteromslag" /> |Opmerkingen=Bevat: *Theo van Doesburg, [[De Stijl/Jaargang 4/Nummer 10/Het kubistisch probleem|Het kubistisch probleem en zijn consequenties]], p. 145-151. *[Theo van Doesburg], [[De Stijl/Jaargang 4/Nummer 10/Rondblik/|Rondblik]], p. 152-159. |NestedInhoud= |Breedte= |Css= |Header= |Footer={{c|{{{pagenum}}}}} }} 1521gz81j9qldx7t8iy4c85abenh92s Pagina:Stijl vol 04 nr 10.djvu/1 104 64316 181087 2024-05-02T18:22:27Z Vincent Steenberg 280 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Vincent Steenberg" /></noinclude>[[Bestand:Stijl vol 04 nr 10 front cover.jpg|500px|center]]<noinclude></noinclude> 8pegk2fcxjci7934qkm3p9s0lf26o37 Pagina:Stijl vol 04 nr 10.djvu/2 104 64317 181088 2024-05-02T18:23:55Z Vincent Steenberg 280 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Vincent Steenberg" /></noinclude>[[Bestand:Stijl vol 04 nr 10 inner front cover.jpg|500px]]<noinclude></noinclude> eapog41ufvs9zre11iuc50s8dia6b8r Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/160 104 64318 181089 2024-05-02T18:34:56Z Dedden 258 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Dedden" />{{c|'''152'''}}</noinclude><section begin="s1"/>{{c|{{xx-larger|ALLERLEI.}}}} {{lijn|breedte=12em}} <section end="s1"/> <section begin="s2"/>DE BEVOLKING VAN LONDEN. {| | valign="top" | Londen had | in het jaar 1801 eene bevolking van 864845 zielen.<br> {{Ditto|in}} {{Ditto|het}} {{Ditto|jaar}} 1811 {{Ditto|eene}} {{Ditto|bevolking}} {{Ditto|van}} 1.009546 {{Ditto|zielen}}<br> {{Ditto|in}} {{Ditto|het}} {{Ditto|jaar}} 1821 {{Ditto|eene}} {{Ditto|bevolking}} {{Ditto|van}} 1.225694 {{Ditto|zielen}}<br> {{Ditto|in}} {{Ditto|het}} {{Ditto|jaar}} 1831 {{Ditto|eene}} {{Ditto|bevolking}} {{Ditto|van}} 1.474069 {{Ditto|zielen}}<br> {{Ditto|in}} {{Ditto|het}} {{Ditto|jaar}} 1841 {{Ditto|eene}} {{Ditto|bevolking}} {{Ditto|van}} 1.873676 {{Ditto|zielen}}<br> {{Ditto|in}} {{Ditto|het}} {{Ditto|jaar}} 1851 {{Ditto|eene}} {{Ditto|bevolking}} {{Ditto|van}} 2.363141 {{Ditto|zielen}}<br> {{Ditto|in}} {{Ditto|het}} {{Ditto|jaar}} 1861 {{Ditto|eene}} {{Ditto|bevolking}} {{Ditto|van}} 2.803084 {{Ditto|zielen}} |} Dus heeft de Engelsche hoofdstad op ruim een half millioen zielen na eene bevolking gelijk aan die van geheel Nederland. Wanneer deze in dezelfde verhouding blijft toenemen als van 1801 tot 1861, dan behoeft er geen halve eeuw meer te verloopen, of zij is reeds tot het ontzettend getal van 8 millioen zielen geklommen. Het tegenwoordige Londen bevat 350000 huizen; stonden zij in een regte lijn, dan konden zij Liverpool met New-York verbinden. De stad wordt verlicht door 350000 gaslantaarns, die dagelijks 13 millioen kubiek voeten gas verteren. Berekent men de kub. voet gas op 10 cent, dan maakt dit dagelijks een kapitaal van 13 tonnen gouds of ruim 100000 pd. st. Het dagelijksch verbruik van water bedraagt 44.383328 gallons. Tot vervoer van personen zijn er behalve een groot aantal andere voertuigen 5000 cabs en 1500 omnibussen. <section end="s2"/> <section begin="s3"/>{{c|⁂}} <section end="s3"/> <section begin="s4"/>{{Img float | file = Katholieke Illustratie 1867-1868 - nr 19 p 152 - De draaibare lessenaar.jpg | width = 300px | align = right | cap = {{smaller|De draaibare lessenaar.}} }} EEN DRAAIBARE LESSENAAR. Waarschijnlijk hebben velen onzer lezers ondervonden, hoe moeijelijk het is de lange dagen, die zij door ziekte genoodzaakt zijn in hunne kamer door te brengen, ten nutte te maken; de zieke is dikwerf te zeer uitgeput om zich met ernstige zaken bezig te houden of zich eenige uitspanning te kunnen veroorloven. Om hun eenige verligting toe te brengen, heeft men een toestel uitgedacht, dat den zieke het lezen vergemakkelijkt, hetwelk zeker een der voornaamste middelen is om zijn tijd nuttig en tevens aangenaam door te brengen. Nevenstaande gravure stelt de afbeelding van zulk een toestel voor. De figuren, waarvan een de draaibare lessenaar open, de ander toegeslagen voorstelt, zijn zoo duidelijk dat zij geen verklaring behoeven. Men ziet aldra dat men den lessenaar kan plaatsen zoo men wil, zoomede de lamp die er aan bevestigd is. <section end="s4"/> <section begin="s5"/>{{c|⁂}} <section end="s5"/> <section begin="s6"/>PETROLEUM, De petroleum (oleum petrae) in onze taal steenolie, bergolie of bronolie genaamd, heeft in den tegenwoordigen tijd grootendeels de olie vervangen en verdient waarlijk om verschillende redenen de voorkeur; immers de steenolie is goedkooper en geeft een zuiverder licht dan onze gewone olie. De bestanddeelen zijn paraffine, naphta, en naphtolie. Zuivere petroleum is kleur-, reuk- en smakeloos, neutraal en heeft een soortelijk gewigt van 0.75—0.85. Zij behoort onder de vlugtige oliën en komt voort, van de anti-diluviaansche (voorwereldlijke) pijnboomen. De olie wordt door de onderaardsche warmte opgedreven uit de steenkool-beddingen, die aan bedolven pijnboomen haar ontstaan te danken hebben. De toevoer van petroleum geschiedt grootendeels uit Amerika. In Perzië bij Baka en in Italië bij Amiano vindt men ook rijke bronnen; ja, wat meer is, bij de Kaapverdische eilanden drijft zij op de oppervlakte der zee. <section end="s6"/> <section begin="s7"/>{{c|⁂}} <section end="s7"/> <section begin="s8"/>HET GESTOLEN PAARD. Bij een armen landbouwer in een afgelegen streek van Noord-Amerika werd het vorige jaar een mooi paard het eenige stuk van waarde, dat hij bezat, gestolen. De landbouwer en zijn gezin betreurden zeer het verlies van hun blesje, dat zij nimmer dachten weder te zien. Voor een paar maanden echter werd des nachts aan de woning van onzen landbouwer geklopt en toen deze ontsteld de deur opende, kwam blesje in huis loopen. Dadelijk was het geheele gezin op de been; de kinderen klommen terstond op zijn vermagerden rug, doch welk een vreugde voor de arme lieden, toen ze aan weêrszijden van den hals van het paard een zak met goudstukken vonden. Waarschijnlijk hadden de dieven, die het paard medenamen, het gebruikt om hun buit te dragen en had het beest beladen met het goud, zijne meesters verlaten om zijn ouden baas weder te gaan opzoeken. <section end="s8"/> <section begin="s9"/>{{c|⁂}} <section end="s9"/> <section begin="s10"/>HET IS TOCH BEWONDERENSWAARDIG, „sprak een boer tot zijn knecht”, dat de geleerden alles weten! Verbeeld u een mensch, die de zon- en maanverduisteringen kan voorspellen! Is dat zoo bewonderenswaardig? viel de andere hem onmiddelijk in de rede, „dat staat in den Almanak!” <section end="s10"/> <section begin="s11"/>{{c|⁂}} <section end="s11"/> <section begin="s12"/>VERMENGING VAN KLEUREN. In zijn werk „over de Physiologie der kleuren” geeft Dr. Brücke den schilders behartigingswaardige wenken. Behalve over meer andere zaken het schildersvak betreffende, spreekt hij over de vermenging van kleuren en toont aan welke en hoeveel kleuren zich tot eene nieuwe kleur laten verbinden. Wij zullen met een enkel woord mededeelen, welke twee en drie tallen hij tot eene kleur doet zamensmelten. Robijnrood en groen vormen eene frissche, levendige kleur, die nog wint door eene bevoeging van wit. Rood met zwart brengt een sombere kleur voort; met een weinig geel vermengd wordt de sombere tint voor een goed deel weggenomen en verkrijgt men eene prachtige bronskleur. Vermiljoen met blaauw verbinden zich goed, ook wanneer men er wit en zwart ondermengt; vermiljoen en zwart willen zich niet tot een frissche kleur vereenigen. Zoo ook paren menie en blaauw zich voldoende, de eerste met blaauwgroen geeft een scherpe en dus onaangename kleur. Verder oranje met blaauw met bijvoeging van een weinig ultramarijn en blaauwgrijs. Ultramarijn met licht oranje geeft een vrolijke, met donker oranje een kleur, die het karakter heeft van smart en droefenis, Onder de drie kleuren vinden wij voornamelijk vermeld: een zamenvoeging van rood, blaauw en goudgeel, vervolgens van purper, blaauw en geel vermengd met een weinig wit en zilvergrijs, verder van rood, groen en geel en eindelijk oranje, groen en violet. Bij deze laatste een weinig spaansch groen gemengd, is de kleur zeer geschikt voor glas-schilderwerk. <section end="s12"/> <section begin="s13"/>{{c|⁂}} <section end="s13"/> <section begin="s14"/>LIEFHEBBERS VAN STATISTIEK hebben berekend, dat er 12 à 13 honderd millioen menschen op de aarde zijn, waarvan er jaarlijks 32 millioen sterven, wat een gemiddelden levensduur voor iederen mensch geeft van bijna 40 jaren. Vroegere opgaven spraken algemeen van 1000 millioen menschen en 30 millioen sterfgevallen; van daar dat men den levensduur van 33 jaren aannam. Die 1300 millioen zijn als volgt over de werelddeelen verdeeld : Europa 285, Azië 790, Amerika 71, Afrika 150, Australië 4. Volgens de eerste opgave sterven dagelijks 86000 menschen, in het uur 3600, in de minuut 60 en dus in iedere seconde 1. Gelukkig dat in iedere minuut 70 kinderen geboren worden, waardoor dus niet alleen het aantal menschen blijft, maar zelfs onophoudelijk vermeerdert. <section end="s14"/> <section begin="s15"/>{{c|⁂}} <section end="s15"/> <section begin="s16"/>AMERIKA heeft thans ook zijn Great-Eastern in de onlangs van stapel geloopen „Dunderberg”. Het schip is te New-York gebouwd en 387 voet lang, 70 voet breed en 21 voet diep; het heeft een ram van 50 voet en twee torens op de wijze der monitors; en is alzoo oorlogs- en koopvaardijschip te gelijk. Het meet 5091 ton en heeft bij de eerste vaart zijn voortreffelijkheid op het schitterendst doen uitkomen. <section end="s16"/> <section begin="s17"/>{{c|⁂}} <section end="s17"/> <section begin="s18"/>SNEDIG GEZEGDE, Een heer, nog al tamelijk lang van gestalte, bleef in den schouwburg gedurende de opvoering staan, waardoor hij het gezigt op het tooneel benam aan eene dame, die achter hem zat. Op het verzoek om te gaan zitten gaf hij een weigerend antwoord, waarop eene dame uit het gezelschap zeide: „Mevrouw, laat dat heer staan, welligt is het een kleêrmaker, het zitten verveelt hem en nu rust hij wat uit”. <section end="s18"/> <section begin="s19"/>{{c|⁂}} <section end="s19"/> <section begin="s20"/>EEN WEGGELOOPEN PAKJE. Iemand wilde zijn vriend twee hazen ten geschenke geven; om de verrassing grooter te doen zijn ving hij ze levend, bond ze met een koord aan elkander vast en bevestigde een in chloroform verzadigde doek aan de koppen. Zoo werden de vlugge springers naar het station gebragt en hier als vracht behandeld; een volgnummer werd op de huid geplakt. Toen bij het voorlaatste station eenige goederen afgeladen zouden worden, wierp de conducteur, om het zich gemakkelijk te maken, de hazen een oogenblik op den grond; de eene geraakte door den schok uit zijne bedwelming, en daar nu ook de doek met chloroform afgevallen was, sprong hij het veld in, zijn nog verdoofden makker met zich medeslepende. De conducteur, bleek van schrik, maakte rapport van de zaak; hij zeide: dat het pak n°. 107 en 108 weggeloopen was. Den volgenden dag ontving de vriend het begeleidend schrijven met eene mededeeling van de spoorwegdirectie dat er wèl schadeloosstelling werd gegeven voor een gestolen of vermist, maar niet voor een weggeloopen pakje.<section end="s20"/><noinclude></noinclude> j6yyuv4780m1y1sj8qygj7voqrpud3l Pagina:Stijl vol 04 nr 10.djvu/3 104 64319 181090 2024-05-02T18:45:17Z Vincent Steenberg 280 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Vincent Steenberg" /></noinclude><noinclude>{{c|{{Xxxx-larger|'''DE STIJL'''}}}} '''MAANDBLAD VOOR NIEUWE KUNST, WETENSCHAP EN KULTUUR. REDACTIE: THEO VAN DOESBURG. ABONNEMENT BINNENLAND F&nbsp;6.-, BUITENLAND F&nbsp;7.50 PER JAARGANG. ADRES VAN REDACTIE EN ADMINISTR. HAARLEMMERSTRAAT 73{{sup|A}} LEIDEN (HOLLAND).''' {{lijn|height=2px}}{{lijn}} {{RH|'''4e JAARGANG No. 10.'''||'''OKTOBER 1921.'''}} {{lijn}}{{lijn|height=2px}} </noinclude>'''THEO VAN DOESBURG''' {{larger|'''HET KUBISTISCH PROBLEEM ZIJN GRONDEN EN ZIJN CONSEQUENTIES'''}} {| width="100%" | width=25% | | width="75%" | {{smaller|Naar aanleiding van „Der Weg zum Kubismus“ door Daniel Henry en „Picasso“ door Maurice Raynal. Beide werken verschenen bij Delphin-Verlag, München (1920 en 21).}} |} Het is bizonder interessant deze beide werken over het kubisme, na of doorelkaâr te lezen om de inhoudswaarde te kunnen vaststellen. Noch Maurice Raynal, — wiens conférence „Quelques intentions du cubisme“ van een veel grootere bevattingsoppervlakte getuigde dan zijn werk over Picasso — noch Daniel Henry, bezit den moed, de noodzakelijkheid te erkennen van een — ten opzichte van het thans vrijwel doode illusionisme — totaal nieuwe beeldingswijze als consequentie der kubistische problematiek. Van hen, die het schilderen niet tot een levenbehoefte werd, is het ook niet te verwachten, dat zij dit doen zouden. Immers — zij schreven niet door de kunst maar (slechts) over haar. Zij geven zich niet de moeite, de innerlijke drijfveeren der kunstevolutie te betasten. Zij nemen geen enkele verantwoording op zich. Trachten zoover mogelijk te blijven buiten het bereik van de mogelijkheid zich te compromiteeren. Immers — men compromiteert zich zoo gemakkelijk wanneer men vooruit ziet. Minder gevaarlijk is het<noinclude>{{c|145}}</noinclude> 8ee2iuehp7su84akv1deiz1uzouoh4t Pagina:Stijl vol 04 nr 10.djvu/4 104 64320 181092 2024-05-03T07:38:34Z Vincent Steenberg 280 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Vincent Steenberg" /></noinclude>daarom zich te bepalen bij een reeds klassiek geworden kunstuiting; een overgangskunstuiting als het kubisme en zijn reeds (dure) inventeurs.<br>Door een dadaist werd de kritiek eens als een „voorzichtig sadisme“ gekarakteriseerd, waarvoor de dankbaarste slachtoffers de vernieuwers in kunst en weten schap zijn. Zij zijn bovendien nog de meest geduldige slachtoffers, daar hun aangeboren naiviteit, hen niet doet beseffen, dat de kritiek de veiligheidsklep is van den „Lust zum Grauen“ in den mensch, vandaar dat de kritiek zelden boven de boksermoraal uit gaat. Zoodra echter het slachtoffer taaier blijkt dan de kritiek — zooals bij Picasso het geval was —, neemt de kritiek haar wending, draaing, zwenking en slaat over in hysterische bewondering voor de kracht van het slachtoffer. Cynisch en verschrikkelijk is dan het gezicht van den verminkte (men zie het portret van Picasso door Pablo Gargallo in Raynal’s werk). {{c|II}} Het valt niet moeilijk de tekortkoming van het werk van Daniel Henry te bewijzen. De vergissing zet reeds op bl. 9 in, met de bewering dat Georges Seurat’s poging tot de omzetting van diepterelaties in vlakkenrelaties bezijden ’t probleem der schilderkunst lag, welke volgens Daniel Henry zou bestaan in:<br>„{{sp|...}} der Darstellung des Dreidimensionalen und Farbigen auf der Fläche, und seiner Zusammenfassung in der Einheit dieser Flächen. ,Darstellung‘ aber und ,Zusammenfassung‘ im strengsten, höchsten Sinne.“<br>De voornaamste tendenz der schilderkunstige ontwikkeling nml:<br>1{{sup|o}} de geleidelijke verovering van het vlak.<br />2{{sup|o}} de geleididelijke verovering van de beeldende kleur — en<br />3{{sup|o}} het rechtstreeks uitdrukken<ref>{{smaller|d. i. noch met vorm, noch met illusie van vorm, noch met lijn enz.}}</ref> (beelden) van de schilderkunstige idee door de beide eersten, wordt door Daniel Henry in het geheel niet gezien, terwijl de kubistische tendenzen als einddoel zouden hebben een „Formenlyrismus“.<noinclude>{{c|146}}</noinclude> 5ho2zsivfum9wu9pxboc6ovu12o5ug6 Pagina:Stijl vol 04 nr 10.djvu/5 104 64321 181093 2024-05-03T07:45:32Z Vincent Steenberg 280 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Vincent Steenberg" /></noinclude><br>Zoo heet het op bldz. 34:<br>„Eine unerhörte Freiheit schenkt diese neue Sprache der Malerei. Sie ist nicht mehr an das mehr oder weniger ,naturähnliche‘ optische Bild gebunden, das ein einziger Standpunkt von einem Gegenstande gewährt. Sie kann, um von seinen ,primären‘ Eigenschften eine gründliche Darstellung zu geben, sie als stereometrische Zeichnung auf der Fläche aufzeigen, oder gar, mittels mehrerer Darstellungen des gleichen Gegenstands, eine analytische Beschreibung von ihm geben die der Beschauer erst in seinem Bewußltsein wieder zu einem Gegenstande verschmilzt. Die Darstellung braucht auch nicht die immerhin geschlossene der stereometrischen Zeichnung sein, sondern — das eben war ja der große Schritt von Cadaqués — farbige Flächen, durch ihre Richtung, Stellung zueinander usw., können das Formenschema zusammenbringen, ohne sich zu geschlossenen Körpern zu fügen. Statt einer analytischen Beschreibung kann der Maler auch, wenn er das vorzieht, auf diese Weise eine Synthese des Gegenstandes schaffen, das heißt, nach Kant, ,dessen verschiedene Vorstellungen zueinander hinzutun, und ihre Mannigfaltigkeit in einer Erkenntnis begreifen‘.“<br>Deze vrijheid verschilt van die tijdens het illusionisme (drie-dimensionale voorstellingskunst) slechts hierin, dat de natuurvormen vervangen zijn door meer geometrische, samengesteld uit kleurige vlakken. Het begrip {{sp|vorm}} blijft bestaan evenals in de Renaissance en het Barok. Toch karakteriseert Daniel Henry de schilderkunst als 2-dimensionaal b. v. bl. 30 en bl. 40 en geeft hij toe, dat Picasso „den gesloten vorm doorbrak“. Waar alzoo een der wezenlijkste kenmerken der schilderkunstige evolutie geheel ontkend wordt, de illusie der 3-dimensionale plastiek op het 2-dimensionale vlak weer opnieuw in het centrum der esthetische aandacht geplaatst wordt<ref name="een">{{smaller|Wir erkannten den Kubismus als das Streben, die dreidimensionale Mannigfaltigkeit der Außenwelt zu fassen in der Einheit, die Tiefendimension will der Kubismus wiedergeben — im Gegen-}}</ref> valt het ook niet te verwonderen, dat de schrijver<noinclude>{{c|147}}</noinclude> mmg29g8fyki12p67qmvlydr5kx1r7xa Pagina:Stijl vol 04 nr 10.djvu/6 104 64322 181094 2024-05-03T07:49:53Z Vincent Steenberg 280 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Vincent Steenberg" /></noinclude><ref follow="een">{{smaller|satz, zu den „Spielkarten“ Manets, Ganguins, Matisses und zur Flächenprojektion Seurats.}}</ref> zich met minachting en felle verontwaardiging keert tegen een zgn. vormlooze nieuwe beelding in de schilderkunst, zooasl door „De Stijl“ wordt voorgestaan.<br>Zoo lezen wij op bldz. 54:<br>„Es wäre noch, zweitens, eine Richting zu erwähnen, die ,Malerei ohne Gegenstand‘ als ihr Ziel bezeichnet, also farbige Formgebilde auf der Leinwand harmonisch komponieren will, ohne irgendwelche Anlehnung an Naturgegenstände.<br>Unsere Stellungsnahme zu dieser Richtung kann nicht zweifelhaft sein. Sie vermag sicher, angenehme Werke zu schaffen. Aber: Malerei ist sie nicht. Das Problem der Malerei, die Zusammenfassung des Mannigfaltigen der Körperwelt in der Einheit des Kunstwerks, kennt sie nicht. Alle die Aufgaben, mit denen die lyrische Malerei seit Jahren gerungen, läßt sie beseite. Nur dekorativ wollen ihre Werke sein, die Wand schmücken. Nicht der Kunsttrieb, der Schmucktrieb rief sie hervor. Ornamentik ist es, was diese Maler schaffen.“ {{c|III}} De ontwikkeling der schilderkunst van illusionisme tot zelfstandige beelding moest zich voltrekken door het problematige kubisme, doch van hieruit begint zich het nieuwe eerste recht (zelfstadig) als {{sp|vormlooze kleurbeelding}} te ontwikkelen. Hiervan bespeurt noch Daniel Henry noch Maurice Raynal iets. Zij denken zich de kunst niet in hare ontwikkeling maar in haar traditioneele verschijning, m. a. w., begrensd.<br>Daardoor staan zij feitelijk vijandig aan de nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden van hun tijd.<br>Zij die aan begrezing van die uitdrukkingsmogelijkheid en daarmee aan een begrenzing van den geest gelooven, zij die m. a. w. {{sp|binnen vorm}} denken, zullen meenen, dat het kubisme (dat destijds om zijn extremiteit in Frankrijk schorsing van het parlement veroorzaakte<noinclude>{{c|148}}</noinclude> b8fkphdvswuicc7sdedqu234s1fzos2 Pagina:Stijl vol 04 nr 10.djvu/7 104 64323 181095 2024-05-03T07:52:32Z Vincent Steenberg 280 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Vincent Steenberg" /></noinclude>en dat nu weer gangbare koopwaar geworden is) het einde der schilderkunst beteekende.<br>Tien jaren van verdere ontwikkeling waren reeds voldoende om te bewijzen, dat het kubisme aan kleurbeelding nog niet toe kwam en het kubisme slechts beschouwd kon worden als een problematisch stadium der schilderkunstige ontwikkeling in het algemeen, dat noch Picasso noch Braque, noch Léger te boven kwamen.<br>Niet de kunst, maar slechts de persoonlijkheid die haar vertegenwoordigt is begrensd. Zoo was het einde van Seurat het begin van Rousseau, het einde van Cézanne het begin van het kubisme, het einde van het kubisme de aanvang der vormlooze kleurbeelding, welke op haar beurt de belofte in zich houdt voor een totaliteitsbeelding, waarin alle uitdrukkingswijzen in een vorm-looze monumentaliteit nml. in verhoudingsmonumentaliteit vereenigd zijn.<br>Eerst dan wordt de schilderkunst {{sp|reeël}} en houdt zij op abstract te zijn. Immers, de term abstracte schilderkunst kon slechts waarde hebben tijdens haar problematische overgangsperiode. Zoodra zij echter met haar eigen werkelijke uitdrukkingsmiddel, de vlakke kleur, beeldend optreedt, houdt zij op, abstract te zijn, maar wordt zij inderdaad reeël.<br>Welke diepere gronden, voor deze continueerende evolutie in den menschelijken geest, voorhanden zijn, is door „De Stijl” reeds meermalen aangetoond. (Men zie in dit verband de artikelen van Piet Mondrian in de 1{{sup|e}}, 2{{sup|e}} en 3{{sup|e}} jrg.) Wij kunnen hier volstaan met het inzicht, dat deze ontwikkeling even noodzakelijk als gezond is. Wij moeten begrijpen, dat een nieuwe beeldingswijze slechts kon groeien uit een totaal veranderd ervaringsvermogen, waarin idealiteit en realiteit gelijkwaardige levenselementen geworden zijn. Dat reeds met het kubisme, het nieuwe ervaringsvermogen werd ingeleid, ziet ook Maurice Raynal. Door het kunstwerk, dat van het nieuwe ervaringsvermogen de uitdrukking is, wordt in den beschouwer een nieuwe ervaringsmogelijkheid der realiteit wakker geroepen. Het zijn de kunstenaars, die, evenals<noinclude>{{c|149}}</noinclude> 2q5td4eebb2aqv2jvctzqtzhtk5x7l5 Pagina:Stijl vol 04 nr 10.djvu/8 104 64324 181096 2024-05-03T07:56:18Z Vincent Steenberg 280 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Vincent Steenberg" /></noinclude>{{dhr|2}} {| align="center" width="500px" | colspan="2" align="center" | {{grijs|[auteursrechtelijk beschermd tot 1-1-2026.]}} |- | |- | '''FERNAND LÉGER''' | align="right" | '''COMPOSITION 1920''' |} {{dhr|2}}<noinclude>{{c|150}}</noinclude> ev57rz389yg2ddsuoyqreqwllbpbihe Pagina:Stijl vol 04 nr 10.djvu/9 104 64325 181097 2024-05-03T07:58:01Z Vincent Steenberg 280 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Vincent Steenberg" /></noinclude>op ander gebied de technici, mechanici en uitvinders, op het esthetische ervaringsgebied nieuwe afmetingen veroveren. Daar de geest, naarmate der levensintensiteit van het individu ontelbaar nieuwe ruimteafmetingen vermag voort te brengen, is de kunst, voor zoover zij ’n uitdrukking van den geest is in haar uitdrukkingsmogelijkheden onbegrensd.<br>Ook het kubisme kwam voort uit een nieuwe, andere, meer abstracte ervaring der realiteit. Het kubistische ervaringsvermogen was echter niet zóó zeer verschillend van het impressionistische, als het nieuwe van het kubistische.<br>De gevoeligheidstendenz bleef in het kubisme kwantitatief aanwezig, hoewel zij daar kwalitatief anders, verdiept verschijnt. De verbreking van den vorm is het directe gevolg van de behoefte, idealiteit en realiteit, of natuur en geest, gelijkwaardigheid te maken. Dit is van algemeen levensbelang en wel, omdat van dit nieuwe levensgevoel uit, een geheele evolutie mogelijk werd, waardoor de oude christelijke ideologie (dualisme) eindelijk kon worden overwonnen. Op grond van het nieuwe ervaringsvermogen, is het mogelijk, de symbolische inhoud, dezer ideologie, werkelijkheid te maken, vandaar, dat het nieuwe ervaringsvermogen vijandig staat aan elke eenzijdige idealiteit, aan elke eenzijdige abstractie en aan elke zinnebeeldige voorstelling daarvan. Daarom zullen, in de nieuwe verhoudingskunst zoowel uitsluitend zinnelijke (decoratieve) als uitsluitend abstracte tendenzen zijn uitgesloten. Zij is alleen mogelijk waar idealiteit en realiteit als eenheid wordt beleefd. Waar in dien zin de polariteit (natuur-geest) tot evenwicht komt, daar wordt als gevolg de mechanische verwerkelijking een noodzakelijkheid. Ook hierin was het kubisme zoowel als het futurisme een belangrijke phase. Evenmin als er, indien de innerlijke metaphysische drijfveeren voorhanden blijven, in de reeële verhoudingskunst sprake is van ornamentiek, zooals Daniel Henry het noemt, evenmin is er in de mechanische esthetiek sprake van materieele levensverindustrialiseering.{{Float right|(Wordt vervolgd)}} {{clearboth}} {{lijn}} {{References}}<noinclude>{{c|151}}</noinclude> a32f1oq9mc0rt190e3oyw05qy2k1e23 Theo van Doesburg/Het kubistisch probleem/1 0 64326 181099 2024-05-03T07:58:39Z Vincent Steenberg 280 Vincent Steenberg heeft pagina [[Theo van Doesburg/Het kubistisch probleem/1]] hernoemd naar [[De Stijl/Jaargang 4/Nummer 8/Het kubistisch probleem]]: normalisatie wikitext text/x-wiki #DOORVERWIJZING [[De Stijl/Jaargang 4/Nummer 8/Het kubistisch probleem]] nfiqchbx51u1q58ezujzagguo9f8ens 181103 181099 2024-05-03T08:15:51Z Vincent Steenberg 280 lf wikitext text/x-wiki #DOORVERWIJZING [[De Stijl/Jaargang 4/Nummer 10/Het kubistisch probleem]] 9plym1bgig76ih3h6sl37m9g8c2wziu Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/288 104 64328 181104 2024-05-03T08:43:15Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> {{c|'''IX.<br>{{larger|Wat er kan omgaan op een feest.}}'''}} {{lijn|5em}} Onze kennismaking met de Prinses de Chimay zoude wel eene zeer onvolledige zijn, zoo wij haar alleen hadden bespied in hare eenzaamheid en bij haar samenzijn met Cosmo; want de Prinses is eene van die vrouwen, die veel te weinig zelfstandigheid hebben en veel te licht ontvangbaar zijn voor indrukken, om dezelfde te kunnen blijven onder menschen, die zij was in afzondering. Gedrukt, moedeloos, zonder zorge of aan dacht op haar uiterlijk in de laatste, hernam zij hare veerkracht, hare blijmoedigheid en de ingeboren vrouwelijke behaagzucht, zoo haast zij door de tegenwoordigheid van anderen werd opgewekt en meegesleept. Liever nog: die vrouw was, wat anderen van haar maakten in zulke oogenblikken, en tenzij men het niet onhandig en te kennelijk toelegde op de bestrijding van de twee punten, die zij met eene soort van instinctmatige kracht vasthield — haar geloofsvorm en haar vaderland, — kon men op die zedelijke zwakke en niet zeer helderziende vrouw alle begrippen en gevoelens inenten die men wilde… voor eene<noinclude></noinclude> g8479leyny1ntmxrnaw70qnytlzh7x7 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/289 104 64329 181105 2024-05-03T08:43:55Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>wijle. Daarbij, zij was van hooge geboorte, en hare aristocratische vooroordeelen waren niet verzwakt, noch door ongeluk, noch door vele aanraking met de burgerlijke hoofdleiders der Leycestersche partij, die zij soms behandelde met al de gemeenzaamheid eener behaagzuchtige vrouw, die slechts wil aantrekken en behagen, en dan weer, met onnadenkende achteloosheid of met de fiere terughouding eener vorstin. Maar hoogheid en gemeenzaamheid, alles naar de ingeving van het oogenblik, alles naar den drang der behoefte, die haar het eerst voor het oog lag, het sterkst tot hare verbeelding sprak, niets uit beginsel, niets vooral met die waardigheid, die van kalme kracht en vastheid getuigt. Opvoeding en ingeboren tact hadden haar intusschen het talent gegeven, om zich met die gemakkelijkheid en bevalligheid te bewegen in datgene, wat men afgesproken is, ''de wereld'' te noemen, en de eigenschappen, welke zij bezat, zoowel als die, welke zij miste, de gebreken in haar karakter, die tot ondeugden konden worden, als de indrukkelijkheid van haar hart, die het voor het hoogste en edelste openstelde, waren haar hulpmiddelen, om in zoo bont een kring, als zij om zich zag en om zich riep, tot aller bewondering vóór te zitten en voor allen eene onverbeterlijke gastvrouw te zijn. Bont noemden wij dien kring, en zeker zal niemand ons van overdrijving beschuldigen, als wij zeggen, dat in haar huis alles samenkwam wat zich elders meed en scherp afscheidde; dat zij den provincialen landadel van Utrecht en Holland zoowel in hare zalen zag binnentreden, als de hoogste regeerings-personen van de stad en de bevelhebbers der Engelsche bezetting. De strengste predikanten, door haar erkenden religie-ijver getroffen, waren hare trouwe bezoekers, en toch zij schrikten de jeugdige edellieden en de dappere jonge cavaliers niet af, voor wie de meegevende beminnelijkheid der jeugdige en schoone vrouw een onwederstaanbaar lokaas was.<noinclude></noinclude> df01wa8omphezlqjtqgwffwssjpgali Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/290 104 64330 181106 2024-05-03T08:44:26Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> De Gravin van Nieuwenaar, wier rang haar niet toeliet elders''' '''te gaan, weigerde hare uitnoodiging niet. De Prinsen van Nassau, zoo dikwijls zij zich in de provincie Utrecht vertoonden, of als zij in den Haag haar zomerverblijf hield, bezochten haar als hunne ''chère cousine.'' En wij houden het zelfs niet voor onmogelijk, dat een of ander lid der Staten van Holland bij zulke gelegenheid mede het deftig gelaat ontrimpelde op het geluid harer zoete stem. En die allen nu ontving de Prinses tot ieders meeste voldoening; alleen, wat bij anderen oefening en behendigheid zou geweest zijn, was bij haar natuur. Zij was beminnelijk, zij liet zich beminnen, en zij gaf dikmaals, onwetend en onwillens, alléén de ingeving van ’t oogenblik volgende, iets terug van den indruk, dien zij had teweeggebracht. Zij was een spiegel van een somber beeld kaatste zij getrouw de ernstige schaduw terug; zij was eene echo: een lachend geluid werd altoos op blijden toon door haar herhaald. leder vond bij haar wat hij zocht; het is daarom niet gezegd, dat allen ''haar'' juist het meeste zochten. Een groot aantal gasten van onderscheiden rang, gevoelens en bedoelingen woelde nu reeds dooréén in de groote ontvangzaal van het huis, die werkelijk prachtig en smaakvol gemeubeld was, en voor deze gelegenheid versierd met nieuw tapijt-behangsel, en festoenen van groen en »loveren" (geliefde sieraden te dien dage), en ’t geheel blonk van een luister, waaraan eenige honderde ducaten waren voorbestemd (van die, welke Cosmo nog geven moest); vooral onder het beheer van een huishofmeester als den haren, die voor zich bij zulke gelegenheden zonder schroom dat deel afzonderde, dat men ''la part du lion'' zou'' ''kunnen noemen. Wij vinden in dit gezelschap Burgemeester Prouninck met zijne echtgenoote en zijn zoon, doch zonder zijne dochter, die nog op ’t huis te Brakel vertoefde. den heer de Bie, die Reingoud bij<noinclude></noinclude> 5tkq4a9f3y5a8c6orfl1vnu8r5w8ai2 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/291 104 64331 181107 2024-05-03T08:44:58Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>de financiën had vervangen, met zijne éénige zuster, den Generaal Norrits, die met zijne Walburg afspraak had gemaakt, elkander dáár te vinden, Mylord North, den enthousiastischen volgeling van Leycester, die in de Prinses de vriendin van zijn meester aanbad, en verder een groot aantal Engelsche ridders en officieren, Utrechtsche en zelfs Hollandsche jongelieden, zelfs mannen van de Staatsche partij…, en dat was niet vreemd; het volk woelde wel wat en schreeuwde wel luid, maar de volksleiders vermeden onder elkander nog openlijken strijd; verschil van opinie was de hoffelijke vorm; waaronder zij nog meest den verborgen haat of het wordend denkbeeld omkleedden, en ze vermeden dus niet de plaatsen, waar ze elkander dachten te vinden, hoewel ze elkander niet meer gingen bezoeken, dan waar het ambtsplicht of staatsaangelegenheden gold. Ze waren soms zelfs verheugd, zich als ongezocht te ontmoeten, om gelegenheid te hebben, ieder van zijne zijde de houding van zijne partij gade te slaan en uit te leggen, of te zamen die goede of kwade woorden te wisselen, die men noodig achtte. De gastvrouw zelve had zich, van ’t begin van Leycester’s komst aan, in ’t hoofd gesteld, dat hare belangen en die van het vaderland en van de heeren van Nassau zeker bevorderd zouden worden door den triomf van de Engelsche partij, en om dien te verzekeren, verloor zij geene kans, verzuimde zij geen middel, dat zij geschikt achtte; maar zij was niet scherpzinnig genoeg om al den haat en al de kwaadwilligheid te voorzien, die zij daardoor op zich laadde; zij begreep niet, dat zij jets verliezen kon, terwijl zij pogingen deed om zooveel te winnen. En waarlijk, als men haar zag, te midden van dien prachtig en kring, dan zou men er zelf niet aan gedacht hebben, dat zij iets anders kon opwekken dan glimlachjes en lofspraken, en die zinsbegoocheling, die alles wat binnen haar toovercirkel treedt, het verstand verbijstert, het oordeel verblindt, tot ze niets meer kunnen scheiden, en niets<noinclude></noinclude> miu75n827azma7mf4anbd1jxxm3leiv Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/292 104 64332 181108 2024-05-03T08:45:41Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>meer willen kennen, dan de liefste omtrekken van het afgodsbeeld. En onder allen was zeker geene vrouw meer geschikt, zulke indrukken op te wekken dan deze. Maria de Brimeux, Vlaamsche van afkomst en Hollandsche door aanneming, vereenigde al de weelderige levendigheid der dochteren van het zuiden met al de doorzichtige blankheid der zachte Noord-Hollandsche leliën, en al had ze niet de frissche rozen harer eerste lente op de wangen, het fijne blosje, nu eens kwijnend en als wegstervend op het zuiver wit, dan weer voor eene wijle oplevend, en dat wit als bezielend door het levendigste karmijn, woog wel dat onverstoorbare en onbewegelijke rood op, dat Maria Prouninck’s wangen kleurde. Eene zekere matheid over hare trekken, iets kwijnends en vermoeids in hare wijze van het hoofd op ééne zijde te dragen, en zelfs lichte, blauwachtige kringen om de oogen getuigden nog meer van vroeg leed en vroege tranen, dan van voorbijgegane lente. Bij dag en in oogenblikken van verdriet of ontstemming mochten hare groote, diep blauwe oogen wat dofs hebben, als omsluierd door afmatting, maar bij avond en onder de opgewondenheid, waartoe een woelige en vroolijke kring haar opvoerde, glansden ze van verdubbeld en verhoogd leven, met iets onnatuurlijks, dat, hoe gevaarlijk voor haar zelve, en uit overspanning ontstaan, niet minder zijne wegslepende kracht uitoefende op anderen. Iets schalks gaf aan haar gelaat het fijne neusje even opgewipt, in goede harmonie met den kleinen mond, door fijne kuiltjes en zachte glimlachjes omgeven, en de lippen, waar ze zich half hadden geopend om de tanden te laten doorschemeren, twee koralen lijstjes, die gebeeldhouwd paarlmoer hielden ingevat. Van hare fijne voetjes, van haar slanken hals en hare armen hebben wij gesproken, en nu konden ze niet toebrengen tot haar aanlokkelijk uiterlijk. De eerste was volkomen onzichtbaar geworden onder meer dan tachtig ellen fijne Brusselsche kant op een zilveren ring geregen, en waarvan de trot-<noinclude></noinclude> ndrhl6q8kyz0hhelvna6s4o24dgjn8t Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/293 104 64333 181109 2024-05-03T08:46:15Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>sche plooien, door een zwaren ijzerdraad opgehouden, wel een weinig den aanmatigenden vorm nabootsten van een pronkenden pauwenstaart. De voeten verborgen zich in rood marokijnen schoenen, met gouddraad en paarlen opgewerkt, en de armen waren, met rozekuiltjes en al, opgesloten in de enge mouwen, op de schouders stijf genoeg met hooge poffen bezwaard. Hare houding was een weinig achteloos, maar al hare bewegingen waren gemakkelijk en natuurlijk; ze was te zeer vorstin door geboorte en opvoeding, al was zij het niet door karakter, om vele gebaren te maken of dezulken, die met fijne terughouding streden, maar toch waren er oogenblikken, dat hare rappe handjes aan de uitdrukking harer gewaarwordingen trachtten mede te helpen, zoowel als hare zoete lipjes. Hare kleeding was vorstelijk rijk en vrouwelijk smaakvol. Een onderkleed van paarlkleurig satijn, voor met ruiten van goudborduursel doorstikt, op eene wijze, die men toen reeds een voorschoot noemde ''(à la tablier)'' was nog eenvoudig bij het eigenlijke kleed van zwart zijde fluweel met een rand van vele palmen breedte geborduurd in goud en gesteenten. De poffen der mouwen waren van hetzelfde satijn als ’t onderkleed en met gouden spangen afgedeeld. De puntige keurs was dicht aanéén bezet met flonkerende gesteenten. De gouden keten, die wij, helaas! in Cosmo’s handen gezien hebben, hing losjes over de schouders neer tot op de borst, maar zonder medaillon, en de paarlen sloten nauw om den hals, rustend op den kraag. Dat fluweel en kleed was gevoerd met vuurrood damast, de kleur van den adel. Zij droeg het haar bloot en gekapt; in de lokken, die door het krepeeren iets luchtigs en nevelachtigs hadden gekregen, dat ze nog blonder maakte, flonkerden diamanten spelden en robijnen, de eersten als bloemen. in zilver gezet, de anderen als ruiten met paarlen omgeven. De Prinses droeg geene ringen, en ze deed wel; ze zouden die fijne puntige vingers slechts ontsierd hebben,<noinclude></noinclude> lahm5l3x2gwwwwdocs7jesuehe695d9 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/294 104 64334 181110 2024-05-03T08:46:47Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>maar groote peervormige oorbaggen, bijna rustend op de kraag, lokten den blik op de fijnste en poezelste ooren, die er te denken zijn. Zeer smalle manchetten met pijpplooien omgaven den pols. Zij hield een kanten neusdoek in de hand neffens een geelcabretten handschoen, met de wapens harer familie geborduurd; de coquetterie en de mode van dien tijd lieten het toe, dat eene dame ééne hand ontbloot hield in gezelschap. Zoo wij deze dame innerlijk en uiterlijk dus uitvoerig trachten voor te stellen, is het, omdat juist die samenvoeging van zulk een gemoedsbestaan, bij zulke schoonheid en onder zulke omstandigheden, een zeer belangrijken en noodlottigen invloed heeft uitgeoefend op personen die wij reeds kennen, of wier kennis wij nog moeten maken. Dat zulk een vrouw geschikt was groote hartstochten in te boezemen, in een tijd, toen de ziel eener vrouw nog niet zooveel gewicht legde in de schaal harer bekoorlijkheden, en toen platonische zielsgemeenschap alleen als poëtische exceptie denkbaar was, zal men toestemmen. Mevrouwe Prouninck althans dacht er ook zoo over, als we gezien hebben, en hoewel zij haar Burgemeester had moeten volgen, was zij blijde hare dochter nog op ’t huis te Brakel te weten, en sprak zacht tot haar zoon: »Eilieve Antonie! zoo ge mij een goeden avond wilt geven, en een enkel genoegelijk uur gunnen op dit feest, nader dan die prinselijke verleidster niet; en zoo het straks tot den dans gaat onder de jongeluiden, leid dan uw nichtje Elisabeth op; ’t is een zoet stemmig kind, en eene weeze bovendien." »Zoo wil ik, moeder!" antwoordde Antonie droog en ernstig; en waarlijk, tegenover hem was de waarschuwing overbodig geweest; men moest hem zien, den schuchteren jonkman, die nauwelijks de oogen durfde opslaan tot eenige vrouw uit den hoofschen kring, laat staan tot de gevierde en hooge gastvrouw, die zijne verlegenheid en zijn schroom verborg, onder eene houding van<noinclude></noinclude> pln8fyoa0yejvd9oazf1xa79czuc2xo Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/295 104 64335 181111 2024-05-03T08:47:39Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>stroefheid en norschheid, die misschien in onzen tijd goede toon had kunnen zijn, als bewijs van ''dédain'' of verveling, doch die men toenmaals zonder omwegen stempelde met het gezegde: »Zoo’n houten Klaas." De houten Klaas was de toekomende kerkermeester van Hugo de Groot! Om zijne moeder terstond rust te geven, voegde hij zich in den kring der bejaarde mannen, die rondom den schoorsteen post hadden gevat, en tot meerdere zekerheid wendde hij den rug naar de plaats waar de Prinses was gezeten. Niet alzoo een ander jong heer, die toch zeker niet veel met hem in leeftijd verschilde, maar te meer in levenslust en in levenservaring. Hij had zijne plaats gekozen, wel op een afstand van de jonge Vorstin, maar toch op zulke wijze, dat hij zonder al te merkbaar opzet altijd naar haar heen kon zien, iedere harer bewegingen gadeslaan, ieder harer blikken kon opvangen, hoewel geen enkele daarvan tot hiertoe voor hem was geweest; maar hij scheen nog niet het recht te hebben zich hierover te vertoornen, hoewel het zichtbaar was dat hij er onder leed, dat hij zijne ergernis versmoorde en zijne smart verbeet; en dat hij, ondanks dat alles genoot, toch genoot van het zien dier onuitsprekelijk liefelijke gestalte, die hem als onder hare betoovering hield; het was kennelijk, zijne tegenwoordigheid in dien kring had geen doel, geene reden, dan het zien van die vrouw, misschien alléén het ''zien;'' hij had geen wensch, geen verlangen, dat niet van haar uitging en tot haar terugkeerde. Hij had niet een hartstocht, maar de hartstocht had hem, den ongelukkige; ongelukkige, want als hij dien hartstocht niet gehad had of had kunnen verwinnen, had hij gelukkig kunnen zijn, gelukkig door de liefde der zachte, deugdzame, groothartige Ada; hiermede hebben wij hem genoemd. Het was Nicolaas de Maulde! Ongelukkige! welk een leed bereidde hij zich met dit onvoorzichtig toegeven aan die drift, en welke<noinclude></noinclude> fdbxjr564xa27mkv9wbvf8g26wy7n50 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/296 104 64336 181112 2024-05-03T08:48:14Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>ellende ging hij scheppen uit de oogen die hij, met zoo onbedacht verlangen, meer van nabij wilde zien. Hij was zoo weinig zich zelve, de geestige, vroolijke, hoffelijke, jonge kapitein, dat, zoo Wijndrik Rueel hem dien avond slechts tien minuten lang had kunnen gadeslaan, hij volkomen zekerheid zou gehad hebben voor zijne zuster. Doch Wijndrik was niet dáár. Op eens werd de Maulde uit zijn wakend droomen opgeschrikt, en tot de overtuiging teruggebracht dat hij zich niet alleen bevond met dat bewonderde tooverbeeld, maar in ’t midden van eene woelige menschenmenigte, door eene forsche. schoon welluidende stem, die in \’t Neerduitsch, hoewel met een sterk provinciaal Friesch accent tot hem zeide: »Zoo ge kunt en wilt, heer hopman! wijs mij even, aan welke zijde ik de vrouw van den huize moet zoeken. Hier zijn zóó vele voorname dames bijéén, dat mevrouwe de Chimay het mij vergeven moet, zoo ik haar persoon niet weet uit te vinden en ik zou toch liefst niet het eerst het woord tot eene andere richten." De Maulde zag den spreker eerst aan met een blik vol verontwaardiging en aarzeling, alsof hij willens was de vraag niet te beantwoorden dan door minachtend zwijgen, doch toen deze iets meer dringend en met een zekeren ernst herhaalde: »Ik bid u, mijnheer! doe mij dien dienst!" Zeide hij eindelijk, met een zucht: »Mij dacht, heer! dat er maar ééne dame de schoonste kan zijn in eene zaal, en dat is de Prinses altijd, waar zij zich vertoont." »Dit oordeel uit den mond van een heer als gij, bewijst zeker veel in het voordeel der Prinses; maar vergeef mij, daar zelfs tusschen drie godinnen de prijs der schoonheid zwaar was te wijzen, zult gij toestemmen, dat deze uitduiding mij niet veel nader brengt aan mijn doel," hernam de vreemde met een glimlach, die zijn ernsthaftig gelaat een weinig verhelderde.<noinclude></noinclude> c1zhcrbc516hzcz2fv17e47f74mdauy Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/297 104 64337 181113 2024-05-03T08:48:50Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> De Maulde voelde zóó goed de fijne berisping van dit wederwoord, dat ook hij glimlachte, en over zich zelf het hoofd schudde met een lichten zucht. Daarop zag hij den vreemde aan; het scheen een man van omstreeks dertig jaar, van eene kloeke doch welgemaakte gestalte, met eene deftige wel wat steile houding, met een gelaat dat niet onbevallig was, maar wat hard en strak, en in eene kleeding, die in hem een aanzienlijk man deed onderstellen; hij droeg aan eene prachtige keten eene vreemde ridderorde, die de Maulde niet kende. »Vergeef mij, heer! ik was wat verstrooid; de Prinses is die dame die daarginds staat, met den arm leunende tegen den armstoel, en die in discours is met Generaal Norrits en den Burgemeester van Utrecht." »Maar, heer! het komt mij vreemd voor, dat gij, de gastvrouw in persoon kennende, mij niet tot haar geleiden zoudt; bij ons in Friesland gaan wij daarmee slecht en recht te werk, en ’t is ons bij de joffers nooit tot schade geweest." »Ik heb nog maar weinig conversatie gehad met de Prinses, en de discretie dwingt mij dus tot terughouding," hernam de Maulde, boog zich en trad terug opeene wijze, die een verder gesprek afsneed; maar een oogenblik daarna scheen hij van besluit te veranderen, zijne wangen kleurden zich hooger, iets als toorn flikkerde in zijn gitzwart oog, en hij sprak bij zich zelf: »Wat zal die Fries bij haar?" En met twee, drie snelle schreden had hij den Fries ingehaald, nog vóór deze de Prinses had kunnen naderen; hij hield hem even terug, eer hij tusschen eene groep mannen den doortocht had gevonden. »Eilieve, edele heer! gij een vreemdeling wezende, past het, dunkt mij, dat iemand u geleidt, en ik weet niet, waarom ik het zelf niet zou zijn." »Zoo dacht ik ook; ’t is altijd een goed middel om conver-<noinclude></noinclude> qyc28gtexovyrscphyjqbysnttc60n0 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/298 104 64338 181114 2024-05-03T08:49:20Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>satie aan te knoopen," hernam de Fries goelijk glimlachend. De Maulde antwoordde niets; hij kleurde en beet zich de lippen, maar de wijze waarop hij den vreemde den arm vatte en voorttrok, bewees zulk eene geweldige hartstochtelijkheid. dat deze het opmerken moest. »Mijnheer!" zeide deze trouwhartig, »ik ben van ons de oudste, mag ik u eene vraag doen?" »Graag!" hernam de Maulde. »Weet gij, dat de Prinses de Chimay eene gehijlikte vrouw is?" »Ja!" hernam de Maulde dof. »Verschoon mij; maar zooals gij dit »ja" zegt, zou ik haast meenen, dat… »Dat ik passie had voor die vrouw," voegde de jonge man; er bij, »en dat is waar; ik win er niets bij het te ontveinzen:" »O, mijn jonge vriend! in uwe plaats dan verliet ik dezen kring, deze zaal, dit huis; wijsheid en voorzichtigheid gebieden het u; eene passie, nog zoo in ’t opkomen, kan onderdrukt worden." »’t Is te laat; zij verteert mij reeds sinds maanden," antwoordde de Maulde met eene gesmoorde stem. De Fries drukte hem de hand, maar schudde toch het hoofd. »Ik kenne ook de almacht der passiën bij ervaring, God lof! niet tot misdaad toe, doch genoeg om een ander te mogen: zeggen: vlied ze!" »Ik voel dat ik moest, ik weet dat ik niet kan," sprak de jonge edelman haastig en fluisterend, »en nu is \’t te laat; de Prinses heeft ons opgemerkt." Werkelijk wendde Maria even het hoofd naar de Maulde heen, en groette hem met een gemeenzaam knikje en met een glimlach, die als uitnoodigde tot naderen. De beide heeren kwamen bij haar; de Maulde boog zich zonder naar haar op te zien, en blijkbaar kostte het hem moeite,<noinclude></noinclude> 67qmroalsi25gzitnbcpsargjlb11k3 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/299 104 64339 181115 2024-05-03T08:49:47Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>eenige koude hoffelijke woorden te vinden, om te zeggen, dat de Friesche heer, die haar niet kende, zijne tusschenkomst gevraagd had tot eene voorstelling. »Een Friesch heer!, herhaalde Maria levendig. »Kan dat dezelfde zijn, van wiens overkomst Zijne Genade mijn ''cousin'' van Nassau mij verwittigd heeft?" »Dezelfde, mevrouwe!" hernam de Fries, »ik ben de particuliere secretaris van mijnheer den Graaf Lodewijk; mijn naam is Lieuwert Manninga, edelman en ridder." »Wel, ridder Manninga! " riep de Prinses vroolijk verrast en hem aanziende, »ik hebbe zeer naar uwe komst verlangd; en zou ’t mogelijk wezen, dat de Graaf zelf…?" »Hij zoude reeds hier zijn zonder eene gewichtige reden van oponthoud, daarvan ik Uwe Genade breedvoerig hoop te onderrichten, zoo haast zij mij een mondeling onderhoud zal toestaan onder vier oogen." »Met den eersten, zoo haast het zijn kan. Kon ’t nog heden zijn, en licht zal dat wezen, als mijne gasten niet al te laat hun afscheid nemen." De Maulde trappelde van ongeduld, eerst om den vermetelen wensch van den Fries, en daarna om het blijkbare welgevallen, waarmede hem die werd toegestaan. »Heeft mevrouwe mij ietwes te gebieden, ik ondersta mij oorlof te nemen," sprak hij bitter, »mijn bijwezen blijkt overtollig." »Gansch niet, edele heer kapitein! gij hebt heer Manninga tot mij gebracht, ik ben er u dank voor schuldig, schoon ik wel achte, dat gij mij volgaarne heb dienst gedaan, zonder op loon te zien." De Maulde zag haar aan met een blik voloneindige liefde, gemengd met verwijt. De Prinses had haar handschoen laten vallen. De Maulde raapte dien op en gaf dien terug zonder een<noinclude></noinclude> 7jbmxzmrmb91pm3rtqda5q3ymf7x498 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/300 104 64340 181116 2024-05-03T08:50:17Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>woord te spreken; want de hoffelijke jonge edelman had geheel zijn vernuft en zijne tegenwoordigheid van geest verloren, onder het verwoestend vuur van zijn heftigen hartstocht. »Een nieuwe dienst," glimlachte Maria; »ei, zie! ik wil u voor den eenen en den anderen te zamen loonen: behoud dit! men zegt, de Koningin Elisabeth schenkt zulke zaken aan hare goede dienaren, en ’t is eene zóó groote Vorstin, dat wij veilig gaan met haar exempel te volgen." »De Koningin Elisabeth zou beter doen, zoo zij minder kwistig ware met diergelijke gunstbewijzen," sprak de eerlijke Fries moedig. Maar de Maulde had de vreugdverstoorende aanmerking niet gehoord. Hij had den handschoen aan zijne lippen gebracht tot éénig bewijs van dank en had er zich toen mede verwijderd, zeker om zijn schat ongestoord te kunnen bewonderen. »Ei, waarom zegt gij zoo, mijnheer?" vroeg de Prinses naïf; »men zegt doch, dat Elisabeth er niet kwalijker om gediend wordt?" »Degelijke en deugdgezinde mannen doen toch trouwelijk hun devoir zonder zulke ijdelheden, en dan nog, mevrouwe! is daar een onderscheid tusschen u en de Koningin, dat wel bedacht:dient; zij is jonkvrouw en meesteres van haar persoon en, als ik wel heb, leeft u nog een gemaal." De Prinses verbleekte een weinig. »Ja, dat ondervinde ik; van zijne teerheid heb ik nog heden eene singuliere proeve gehad! De Heer vergeve ’t hem, maar ik althans heb mij te zijnen wille weinig te ontzien." »Om uw eigen wille dan, mevrouwe!" hernam de Fries met vastheid. »Uwe Vorstelijke Genade ontschuldige mijne goedrondheid; maar er zijn kleine zaken, daarop eene vrouw al jokkende niet acht, en die toch u, in uw verlaten toestand, zeer veel kwaads kunnen doen. Ik zoude dus stout niet spreken, zoo mijnheer de Graaf mij niet geboden had, omtrent u zijne plaats<noinclude></noinclude> f0egniqzfw5hy03es0gmt7ryorat9yo Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/301 104 64341 181117 2024-05-03T08:50:48Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>te vervullen, tot hij hier ware, en dat is, meene ik, die van een broederlijken vriend, raadsman en beschermer." »En wel heb ik een zulken steun noodig," zeide de Prinses, den heer Manninga aanziende met een onderzoekenden blik, als wilde zij nog eene andere bedoeling raden neffens die, welke hij uitsprak. »De Hemel alléén kan het tuigen, hoe mij een welverstandig en vertrouwd vriend noodig is." »Zoo volg, bidde ik, den raad van een die ’t wezen wil en kan, en die u door mijn mond toespreekt, en breng jeugdige en licht onvlambare zinnen van de jongelieden, die door uwe schoonheid worden aangetrokken om uw rang en toestand te vergeten, niet te zeer in gedachten, dat gij hunne hulde zoudt willen aannemen; dat kon hun leed brengen, want het zet aan te begeeren, wat nooit te verkrijgen is, en het kan uw roep en faam nooit ten goede zijn." »Zekerlijk is niets verder van mij dan dát!" sprak Maria plotseling ernstig; »doch het is toch niet mijne schuld, dat zij zich ijdele grillen in ’t hoofd zetten." »Als gij ze niet voedt, zekerlijk niet, mevrouw! maar daar was zooeven die jonge hopman, een uitstekend schoon en beminnelijk jonkheer… " »Die zich te allen tijde zoo wijs en discreet jegens mij betoont, als courtois en hoffelijk. Mocht ik dien geen blijk mijner tevredenheid geven voor een goeden dienst?" »Wie waarborgt u, dat hij ’t dus opneemt?" »Ach, heer gezant van mijn wellieven neef! wat houdt gij lange sermoenen, en over niets! ’t Zou jammerlijk wezen, zoo de deugd eener vrouwe hing aan de wufte wenschen van allen, die haar naderden! Kan men zich dan verpijnen over alle zottelijke en ijdele inbeeldingen van jongeluiden?" En hiermede het gesprek afbrekende, ging zij mevrouw de Gravin van Nieuwenaar te gemoet, die zij zag binnenkomen.<noinclude></noinclude> ia15t2t9w7kdjmak05dai7ilos27we5 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/302 104 64342 181118 2024-05-03T08:51:28Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> De Friesche edelman, zich wel wat vreemd en verlaten vindende in dien bonten kring, wendde zich tot den persoon, die: hem als Burgemeester Prouninck was aangewezen; en nadat hij zich had bekend gemaakt als een vertrouwd edelman van Graaf Lodewijk van Nassau, ontstond er tusschen hen een gesprek, dat wel ernstig en gewichtig moest zijn; want het gelaat van den laatste werd hoe langs zoo strakker, en eindelijk, als kon hij, hetgeen hem werd medegedeeld, niet langer alléén dragen, riep hij Mylord North tot zich, en de heer Kiligrew voegde zich ook bij hen, en daarop ontstond er tusschen die allen opnieuw een druk en levendig onderhoud, waarbij de Fries meestal het woord voerde. Intusschen was in eene aangrenzende zaal de dans reeds aangevangen, en de Prinses zelve had zich in de dansende rijen, mede bewogen, nu eens opgeleid door een heer uit den Utrechtschen adel, dan weer door een Engelschen Lord of door één der Hollandsche jongelieden van aanzien, en zij gaf zich over aan dit vermaak met zóó veel lust en zóó veel uiterlijke onbezorgdheid, als ware zij eene jonkvrouw, die nog alles van het leven moest wachten en die nog geene kennis had gemaakt met de smartelijke teleurstellingen er van. Toen zij eindelijk besloot eene wijle te rusten, en den arm nam van jonkheer Pieter Ruisch, om naar de andere zaal te gaan, zag zij aan den ingang er van twee mannen, die beiden strak en onafgebroken op haar gestaard hadden, maar zeker met zeer verschillend doel en gewaarwordingen — Nicolaas de Maulde en Lieuwert Manninga. De eerste met voortdurend welbehagen en een brandenden wensch, aan wier vervulling hij zelf niet geloofde, haar cavalier te zijn; de ander met het verwijt in ’t oog, van wie eene zulke overgegevenheid aan ’t vermaak in haren toestand wat gewaagd en<noinclude></noinclude> fe4f34nyeotw6pyna9lh11ogf0ubb2h Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/303 104 64343 181119 2024-05-03T08:51:55Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>wat onbetamelijk voorkwam; maar zijn voorhoofd scheen zich te ontrimpelen, toen de Prinses haar geleider losliet en tot hem kwam, zeggende: »Nu is der gastvrouwe plicht tegenover de liefhebbers van den dans volbracht, en ik ga nog wat woorden wisselen met den ernsthaften ambassadeur van mijn heer neef." Zij trok hem mede in een hoek van den schoorsteen, die thans verlaten was, daar de oudere gasten zich tot den feestdisch begaven, terwijl de jongelieden nog dansten. »Ik heb eene vraag aan u te doen, die zóó weinig uitstel kan lijden, dat ik niet wachten kan tot ik u in de ruste van mijn kabinet kan onderhouden," zeide de Prinses. »Ik had Graaf Lodewijk zelf hier gewacht te avond, en dáárom had ik afspraak gemaakt om morgen een antwoord te geven op iets, daarin ik meest op hem rekende." En zij droeg hem het verlangen van Cosmo voor, vooreerst in eenigen goeden rang bij het leger geplaatst te worden, om later recht te hebben, eene compagnie te koopen. Zij moest hem den tegenwoordigen stand van den Piémontees bekend maken, en al kleurde zij dit alles zoo bevallig als mogelijk, hij zag toch de waarheid juist genoeg om te antwoorden: »Dat zal niet kunnen zijn, mevrouwe! zelf niet, al ware ’t dat die Cosmo zijne goede afkomst bewees. Reeds is ’t hier genoeg vreemdeling te zijn, om verworpen en gewantrouwd te worden, en dan nog een Italiaan! Ik geloof niet, dat Graaf Lodewijk zijne goede verstandhouding met de krijgsbevelhebbers en zijne achtbaarheid bij de soldaten zou willen wagen aan ’t voorthelpen van een zulken in het leger, om niet te zeggen hoe licht de burgers daaruit achterdenken konden scheppen; het heeft niet zoo uitnemend groote diensten van de Engelsche krijgsluiden, om zich zoo machtig gezet te toonen op den dienst van uitlanders… En het is zelfs eene mijner commissiën, u vanwege Zijne Vorstelijke Genade te adverteeren, toch niet al<noinclude></noinclude> nugi4em9yoz9b08lfmjenjjatogo6h6 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/304 104 64344 181120 2024-05-03T08:52:26Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>te openlijk u aan de Engelsche partij aan te sluiten, het zou u te eenigen tijde schade kunnen doen bij den Grave Maurinck en de andere heeren, uwe hooge verwanten, poinctelijk bij de heeren Staten van Holland, van wie te eenigen tijd uw lot en uwe welvaart afhankelijk kan worden." »Wat ge mij voor vreemde dingen zegt. Ik meende doch, Graaf Lodewijk en de Graaf Maurinck waren in goede termen van Mylord gescheiden, en wat de Staten aangaat, naar de zaken nu staan, heeft het meer schijn dat we Engelsch dan Staatsch zullen worden." »Voor ’t minst is daar evenveel ''tegen'' als ''voor,'' en de vriendschap tusschen de heeren van Nassau is meer in schijn dan in wezen, en Maurits althans zelf nauw meester die te kweeken of te breken, naar zijne eigene zinnelijkheid." »Hoe! wat schuilt daar achter?" »Een mysterie, niet voor dit uur en deze omgeving geschikt; morgen hoop ik mij van u te doen hooren, als ’t u gelegen komt." »Te drieë in den nanoen zal ik u wachten; maar gij kunt mij dus geene hoop geven voor Pescarengis?" »Niet de allerminste, zelfs geen uitzicht in de verte; minder dan ooit te dezen dage, nu de afschuwover ’t verraad van Stanley en York aller hoofden opwindt." »Nu, dan zal ik mij hierin tot anderen moeten wenden," zeide de Prinses luid, en zich buigende bij wijze van afscheid, »want Cosmo moet geholpen worden, of… ik ben verloren," dacht zij bij zich zelve. Daarop ging zij eene wijle peinzend voort, en zag niet eens, hoe welwillend of eerbiedig zij gegroet werd door allen die zij voorbijging, en hoe de meesten een blik of glimlach afbedelden. Maar hoornen en cymbalen klonken op eens en noodigden tot een nieuwen dans; dit scheen haar op een denkbeeld te brengen. Haar oog zocht de Maulde; zij had niet lang te zoeken, hij was altijd in hare nabijheid.<noinclude></noinclude> q9denyld05l4okjipjt9t415508pdvn Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/305 104 64345 181121 2024-05-03T08:54:22Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Ei, jonker de Maulde! ge hebt nog geene joffer gekozen voor dezen dans?" »Noch voor één der vorigen, mevrouw!" hernam hij, »ik heb niet gedanst, noch zal dit doen te avond." »En waarom niet? Gebreekt het hier aan schoone en edele jonkvrouwen, of aan vlugge bekwame danseressen, uwer waard." »Al wat er uit Utrecht schoons, edels en bevalligs samen kan komen, vindt zich hier vereend; in uw bijwezen gebreekt niets, kan niets gebreken, of liever alles; want juist in uw bijwezen voelt men te zwaarder het allergrootste gemis neffens het grootste verlangen…" »Fraaie praat, heer de Maulde! alleen daaruit leer ik nog niet, waarom gij niet danst; men zegt, gij hebt slechts te kiezen uit heel deze jofferschap…" »Neen, mevrouw! want zoo dat ware, dan was mijne keus gedaan. Nu is ’t anders: die ik zou ''kunnen'' kiezen, kunnen mijn bedrukte zinnen niet aantrekken, zelfs niet voor een dans, en die ik zou ''willen'' kiezen, mocht zich beleedigd achten door mijn vermetel aanzoek." »Als het dus staat, zal ik moeten zorgen, dat eene dame u noodt, sinds ik gelofte heb gedaan, dat de edelste en beminnenswaardigste onzer jeugdige heeren op mijn feest dansen zoude! Eilieve, mijn schoone jonker! geef mij uwe hand voor deze sarabande<ref>„Katerbande“ zegt Marnix.</ref>?" De Maulde kon niets antwoorden, zóó was hij verrast, en zóó heftig voelde hij zich bewogen. Hij verbleekte, boog zich en sidderde, toen zij hem de hand reikte, die hij even bij de toppen der vingeren vatte. En die jonge man ging door voor den geestigsten en welsprekeadsten cavalier van zijn kring; ''en hij was''<noinclude></noinclude> gs82rilj73ueg0ou7ln6rbr9nny7uez Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/306 104 64346 181122 2024-05-03T08:54:51Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>''het.'' Hij was de vernuftigste jonkman die er zijn kon, en die, welke voormaals het meest en het ongeloovigst met een diepen duurzamen hartstocht had gespot, hoewel hij van bloem tot bloem fladderde, met den lust en de vluchtigheid van een vlinder. Toen Lieuwert Manninga dit paar nazag, terwijl het zich in de rij stelde, sprak hij binnensmonds, en met een somberen blik: »Beiden gewaarschuwd en toch…" En toch scheen de Prinses alles te vergeten, om zich geheel toe te geven aan het genot van den dans; kennelijk had zij de zucht om haar cavalier te gevallen. Was het coquetterie, was het berekening, was het een werkelijk welgevallen in hem? Misschien eene mengeling van dat alles, doch van dat alles genoeg om schuldig te zijn, al geloofde zij het zich zelve niet, en ware Libertus Fraxinus op dit oogenblik tot haar gekomen om tot haar te zeggen: »Wat gij daar doet, is een groot kwaad, is zonde tegen God en menschen;" zij had hem zeker aangezien met verwondering, en zij zou met fierheid en met zelfgevoel geantwoord hebben: »Ik ben eene deugdzame vrouw!" Eene deugdzame vrouw!… Er worden in dien smaak meer deugdzame vrouwen gezien in de wereld, wier deugd afhangt van de vermetelheid van haar cavalier of van de omstandigheden. De Maulde was zóó verrukt, zóó betooverd, zóó gelukkig, dat hij weder zich zelf werd, weder zijn vertrouwen op zich zelf hernam, en dat hij, die gewoon was geweest alle vrouwen, die hij wilde, in zijne armen te zien, nu ook moed greep op de overwinning van deze; hij geloofde nu aan hetgeen hij ongeloofelijk had geacht. Maar wij moeten dit zeggen: wat hij in hoop won, verloor hij in eerbied; waar hij minder zieleleed voelde, voelde hij minder achting, en toen de dans was geëindigd, en hij de Prinses naar een zetel voerde, was het onder een stroom van hartstochtelijke betuigingen en behendige vleierijen, die bewezen, dat hij nu woorden vond voor hetgeen vroeger onuitsprekelijk was, en dat hij<noinclude></noinclude> qbzxxbs790ftlw25jvwn49lq24dpsf6 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/307 104 64347 181123 2024-05-03T08:55:31Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>nu weer genoeg heerschappij voerde over zijn geest om zijn vernuft te laten schitteren. Maar de Prinses, toen zij gezeten was, zeide lachende: »Dat zijn altemaal luidklinkende woorden en hoofsche uitdrukkingen, daarmede alle schoone jonkers onze simpelheid meenen te verschalken. Gij spreekt van alle dingen aan mijne voeten te leggen, van ’t beschikken over uw leven, of ’t mij dat wat geven mocht, en als ’t op stuk van zaken aankwam, wie weet, hoe kleine gunst gij mij nog zoudt afslaan." »Ik herhaal het, mevrouw! wat mijn arm kan volbrengen, mijn hoofd kan uitdenken, of mijn goed en bloed betalen, dat zal voor u gedaan worden, dat zal u geboden worden op het eerste bevel; gelief slechts te bevelen!" »Nu, ik zal die groote beloften slechts op één proef stellen met een enkelen geringen wensch. Ik zou willen beschikken over uwe compagnie." De Maulde glimlachte: »Mijne compagnie, mevrouw? Zekerlijk om mijne fluiters en pijpers tot de muziek van een feest te gebruiken? Ik kan doch niet denken, dat gij begeert haar evolutiën te laten maken? of zal zij in statelijken krijgsdos uwe vensteren moeten voorbijtrekken, ik aan ’t hoofd als uw eerste dienaar?" »Gij zijt niet abel in ’t raden, jonker! anders zoudt gij het eerst daarop gedacht hebben, dat ik wel mochte wenschen, eenig persoon onder mijne protectie wezende, van een rang te voorzien, bij uw corps en onder uwe bevelen." »Welke rang moet het wezen, lanspesaat, kornet of vaandrig?" »Dien ik meene, is geen jonkman meer." »Alzoo eene luitenants-plaats?" »Om later te lichter den overgang te doen tot kapitein; hij heeft geld te over om eene compagnie te koopen."<noinclude></noinclude> dojc4qdk1d5tjoh4ka8w3pnrzl1r1ni Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/308 104 64348 181124 2024-05-03T08:56:03Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »’t Is doch niet die heer van straks, die Fries?" vroeg de Maulde met wat onrust. »Die heeft noch mijne voorspraak, noch uwe hulp van doen. ’t Is iemand, die nooit heeft gediend en die zelfs wat vreeze heeft, niet gereedelijk tot den dienst dezer Landen te worden geaccepteerd…" »Men neemt te onzent anders nogal vrij wat luiden aan, die wel te hunnent mochten blijven, Franschen, Italianen…" »Och!" en de Prinses slaakte een lichten kreet, »mijn beschermeling is juist een Italiaan. Ik zie wel, wij hebben tegenspoed, ik zal er moeten afzien." Ineen, mevrouw! want, schoon er geene luitenants-plaats bij mijne compagnie ontbreekt, zal ik er eene weten te doen ontruimen; schoon ik er tegen ben, dat vreemden en overlanders hierheen komen, om voor schamele diensten groote eischen te doen, — als we dat zien in sommige Engelsche heeren en anderen, — toch is ’t, dat ik uw wensch zal gehoor geven, en zoo ’t mijn doodvijand ware, uw Italiaan, hij zal mijn vriend worden op uw bevel, en wat niet mogelijk scheen, zal door mij mogelijk worden gemaakt. Gelooft ge nu aan mijn woord?" »De woorden zijn althans sterk genoeg." »De daden zullen niet zwakker spreken! Alleen de daad zal hier werkelijk niet zoo licht vallen, als mijne woorden ’t u voorstellen; maar wat zal mijn loon zijn als ik het volbreng?" »Ziet gij, loon! dus is ’t waar, wat ik straks zeide; ge dient mij niet om mijnentwil, maar voor u zelven. Belangelooze dienst is uit de wereld, zonderling onder de mannen." »Hierna zult gij ’t niet zeggen, mevrouwe! alleen als gij nu, door de allergeringste goedheid, door de lichtste vrouwengunst, mij de zwaarste mannentaak licht kunt maken door de hope en verwachting van dit zoete loon, dat voor mij groot is, schoon ’t geven weinig mag zijn voor u, zoudt ge dan daarin niet bewil-<noinclude></noinclude> qvlpfobuk1yw25e9a7f4x8x02noi18u Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/309 104 64349 181125 2024-05-03T08:56:33Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>ligen?" En hij zag haar zóó zacht en smeekend aan, dat zij zeide: »Nu dan, wat vraagt gij?" »Mevrouwe! u mijn wensch te kennen te geven, daar al deze luiden om ons zijn en op ons zien, als ik vreeze, dat ze niet onderlaten zullen, is vrij al te moeilijk; daarbij dien ik meer van uw gunstgenoot te weten, eer ik zijne belangen vorderen kan, en zoo mocht onze onderhandeling voor aller oog te lang duren. Gun mij morgen een gehoor, ware het slechts eene halve stonde." »Op morgen moet ik mijn beschermeling antwoord geven. In den voornoen komt hij het afhalen." »Hoe maken wij het dan? Die Fries en de Engelsche heeren zien met zulke felle oog en herwaarts heen, dat ik welstaanshalve mijn oorlof nemen moet…" »Doe of ge van hier vertrekt, en wacht mij in de gaanderij hier naast aan; zoo haast ik kan, kome ik tot u." »Wees gedankt, mevrouw!" En hij verwijderde zich met eene diepe buiging, en met een laatsten gloeienden blik. De Prinses sprak nog veel met sommige mannen en vrouwen. Daar er nog getafeld zoude worden, dacht niemand aan vertrekken, en Manninga hield het er voor, dat Maria den jongen hopman een zulk afscheid had gegeven, dat hem schielijk vertrekken deed, om nooit terug te keeren, en in zijn harte prees hij haar daarover; maar op ééns, toen de Prinses de voornaamsten harer gasten in gesprek, in dans of in spel zag gewikkeld (want zelfs de naïve pandspelen vonden toenmaals, in zulke kringen, hunne voorstanders), ontsnapte zij uit de zaal, en vond, als men denken kan, de Maulde haar wachtende in de gaanderij; maar, terwijl zij die .opwandelden om, aan het eind er van, één der zitten in te nemen, met leder bekleed, en die tegelijk den dienst deden van kleine kasten, kwamen twee personen die af,<noinclude></noinclude> fuw380ux425g29eedn9dt7dvrvfy1s2 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/310 104 64350 181126 2024-05-03T08:56:59Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>ook te zamen gearmd en in vertrouwelijk gesprek. Het was een man van jaren en een jong man, beiden gekleed als aanzienlijke lieden, doch die beiden het bovengedeelte van ’t gelaat met een half masker gedekt hadden. De Prinses schrikte een weinig van die gestalten, en te meer, daar men elkander noodwendig dicht voorbij moest gaan in den engen doortocht; maar zij herkende geen van beiden, terwijl zij toch hoorde, dat de jongere tot zijn makker zeide: »Dat is kapitein de Maulde; wie kan de dame zijn?" »De Prinses de Chimay!" hernam deze; maar toch herkende noch zij, noch de Maulde hunne stemmen. »Dat is vreemd, wat mogen die lieden hier?" sprak Maria. »Wellicht als wij eene overéénkomst maken, daarbij zij niet door anderen willen beluisterd zijn, en die zich daarom afzonderen en van eene mom bedienen." »Spijtig is ’t altijd, dat wij herkend zijn zonder te weten, door wie?" zeide de Prinses. »Licht hebben zij meer zorg, hunne tegenwoordigheid te verbergen, dan lust, over de onze te kallen. Dus wees welgemoed, mijne volschoone gebiedster! en wil mij nu de noodwendigste inlichtingen geven omtrent uw beschermeling." Zij hadden de zitten bereikt. De Prinses zette zich; de Maulde nam een scabel en plaatste zich aan hare voeten, en nu volgde een onderhoud, dat wij niet zullen afluisteren, en waarvan de uitkomst was, dat Cosmo Pescarengis een luitenantschap werd toegezegd bij de Hollandsche krijgsmacht, »al mochten zich alle Graven, Prinsen en Heeren daartegen verzetten;" terwijl in ruiling daarvan Nicolaas de Maulde vooreerst de vrijheid erlangde, de schoone hand der Prinses te kussen, verder dat hij haar voortaan zou mogen bezoeken, en haar de diensten en oplettendheden bewijzen van een ridder aan zijne dame; dat de Friesche edelman niet zou worden gehoord, dan waar hij te handelen had<noinclude></noinclude> 3ute13mxcb3am46jei56mpnk6s38bsv Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/311 104 64351 181127 2024-05-03T08:57:39Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>over familiebelangen van het huis Nassau of over politieke verbintenissen, en waarin de jonge kapitein meende zóó groote winst gedaan te hebben voor zijn toekomend geluk en zóó ver gevorderd te zijn in hare gunst, dat hij reeds zijne liefde niet meer eene wanhopige achtte, terwijl zij scheidde met de goede bewustheid, dat zij niets had beloofd, dat haar geweten kon afkeuren of haar schaden in naam en eer, en daarbij veel had gewonnen, wat haar in hare moeilijke omstandigheden noodig kon zijn: een dienaar, een vazal in de Maulde, een beschermer en eene opene beurs in Cosmo. En rustig en tevreden ging zij nu mede aanzitten aan haar prachtig feestmaal, waartoe, na haar binnentreden, het teeken werd gegeven. Wij besteden onze aandacht niet langer aan dit feest, dat voor ons niets belangrijks meer heeft, maar wij volgen liever de gemaskerde mannen, die de gaanderij zijn doorgegaan, en die toch de zaal niet weer zijn ingekomen. Dat was niet te verwonderen. Toen zij die gaanderij geheel ten einde waren en, als men denken zoude, tot terugkeeren gedwongen waren, sinds het zware eikenhouten beschot, dat haar afsloot, geene deur zien liet, had de oudste van beide mannen, op eene zekere wijze, met den voet op den grond gestampt, en terstond had zich een luik weggeschoven, en een smalle, maar toch niet ongemakkelijke trap bood zich aan; een bediende, die eene kleine lantaren in de hand hield, lichtte hen voor, het luik sloot zich vanzelf, toen zij de trap waren afgestegen, en welhaast bevonden zij zich in een ruim langwerpig vertrek, de muren tot op zekere hoogte met tegels opgebouwd, voorzien van banken langs den wand, van eene tafel, een rustbank en andere meubelen, die het maakten tot een vertrek, bijna even goed bewoonbaar als het gewone huisvertrek van een burger. Terwijl de oude bediende op zijn wenk de lantaren op tafel zette nam de oudere heer terstond zijn masker af, terwijl hij sprak:<noinclude></noinclude> nzfkj2s086ieqxw53pra0ezgb99gpnw Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/312 104 64352 181128 2024-05-03T08:58:11Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Fij van de mom! nu wij eens hier zijn, moogt gij toch wel mijn aanzicht zien, mijn jonge vriend! Meester Aelbrecht Foeck heeft zonder dat noch de manier, noch de hebbelijkheid, zich te verkappen!" »Meester Aelbrecht Foeck!" herhaalde de jongere man. »Het is dus aan dezen, dat mijn last luidt. Nu, heer! mij dunkt, gij geeft een zonderling blijk van moed, u hier in Utrecht te wagen!" »In mijn eigen huis! dat is doch, naar ik meene, geen groot waagstuk." »Uw eigen huis, heer! dat is wel, maar in handen van uwe tegenstanders, en bewoond door eene vrouw, die zich vast heeft verhecht aan de Leycestersche factie. " »Als het op verrassing aankwam, zou zij nog eerder in mijne hand zijn, dan ik in de hare. Ik heb dubbele sleutels van alle voorname vertrekken behouden; die van dit verwulf is in niemands bezit buiten mij, en mijn trouwe Andries is nog altijd het meest in mijn dienst, schoon onder het getal harer dienaren wezende; en daar te boven," ging hij voort op meer zwaarmoedigen toon, »wat heb ik nog te verliezen? een banneling kan niets dan winnen, als hij zijne moederstad weer binnentreedt, al wint hij er slechts een kerker of een graf. Voorwaar, hadde ik konnen raden, dat het afzijn uit Utrecht mij dus zwaar zoude gevallen zijn, ik had het harde bevel, dat mij uitdreef, niet gehoorzaamd, en had de afgewacht, wat men zich verder tegen mij zou onderwinden." »t Is beter zoo ’t nu is, heer Aelbrecht! gij leeft nu en zijt vrij om uwe goede stad dienst te doen en hare vrijheden te beschermen, zij het ook in ’t heimelijk!" »Zoo wil ik," hernam Foeck; »en nu, deel mij uwe bescheiden mede, of hebt ge vooraf nog zekerheid noodig, dat ze welluiden aan mij?" »Ganschelijk niet. Mij was alléén gelast, mij te begeven tot<noinclude></noinclude> m32w5c5ct5mruisdxu5jsoyrmdbg96u Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/313 104 64353 181129 2024-05-03T08:59:07Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>Utrecht, op het feest der Prinses de Chimay, op dezen dag, en er te spreken, als men mij heeft opgedragen, met den persoon, die mij zoude aanspreken in de gaanderij, eene mom voor ’t aangezicht hebbende. Ik ben nu wel verzekerd, dat niemand dan gij de bedoelde persoon kan wezen, en dat mijne zenders, zoo al niet bekend met uw naam, doch hunne goede verzekerdheid hebben van uwe opiniën en karakter." »Neen, ze konden weten, dat geen ander dan ik hier zijn kon, hebbende zij mij zelf bericht, dat ik mij zoude laten vinden tot Utrecht op dezen dag, en begeerende, dat ik eene plaatse zoude aanwijzen, die mij het geriefelijkst was om hun bode te ontvangen. Ik kende wel in gansch Utrecht slechts ééne plaatse, die mij veilig genoeg scheen voor zulke samensprekingen mijn eigen huis, en te eerder, nu het bewoond werd door eene vrouwe, die gansch geene orde heeft in hare huishouding, zulks dat, als de Engelschen zeggen, ''boy'' hier meester is, en wier leefwijze mij gelegenheid gaf, niet enkel mijn persoon, maar ook den uwen hier binnen te sluiken; en nu, meester Roderik! gij prijst mij om mijn moed, maar ik acht den uwen geen minderen. De zoon van uw vader moet niet wel gekomen wezen hier te Utrecht, en toch waagt gij u hier nu, en hebt zelfs geen schroom om u te toonen in ’t midden van al deze luiden, daaronder zich zoovele tegenstanders vinden." »Nu, daar loopt voor mij geen halsgevaar op, zon ik meenen," hernam de jonkman lachende, »openlijk geweld zal niemand durven gebruiken, en tegen sluikschen aanval heb ik mijn wapen op zijde, zoo goed als een ander." »Juist; tegen sluikschen aanval zou dat u niet veel baten, en tegen ’t eerste acht ik u niet zoo veilig als gij u zelf houdt. Prouninck is een verweerde stoute tegenpartij, en die niet tegen eene rouwe en willekeurige daad opziet, als hij meent er voor zijne zaak winst mee te doen, al ware ’t slechts eene gevangenneming, als die van Buis!"<noinclude></noinclude> 6bjemtzmf5duryemighlhzoygcmfil2 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/314 104 64354 181130 2024-05-03T08:59:38Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Wel dan! meent ge, dat het mij aan een borgtocht zoude gebreken?" »Neen; maar eer ’t zoover gevorderd was, kondt gij eene inkerkering van maanden te verduren hebben… of ’t u dat gevallen zou…?" »Gansch en al niet! Maar gij begrijpt, zoo ’t niet ware om het geval met Buis, om den jonker Rueel zekere nieuwe instructiën te brengen en met u te aboucheeren, ik ware niet hier; ter zulker fine waagt men wel ietwes." »Zoo is ’t dan zeker, dat Buis los komt?" »Het zou er slecht toe staan, zoo ’t niet binnen een paar dagen ware. Prouninck kan het niet langer houden. De Algemeene Staten hebben nu de loslating gezamenlijk besloten en geordineerd. De familie stort morgen de gestelde som. Wijndrik krijgt last op de uitlevering aan te dringen, en ik ben hier om hem op te wachten en naar ’s Hage te verzellen." »Dat zal opspraak geven; Leycester zal diep gekrenkt zijn. " »De Algemeene Staten hebben goed vertrouwen van neen," hernam de jonkman met een fijn diplomatiek glimlachje, »hebbende Zijne Excellentie verklaard, dat de gevangenneming van Buis zonder zijne voorkennis was geschied." »O! daar onderken ik den Advocaat!" »Mijn oom, de Advocaat, heeft geoordeeld, dat het ''nu tijd was,'' de billijke klachten der verwanten van den Pensionaris te hooren, en een heer van die kwaliteit niet langer recht te onthouden." »Voorwaar! de Advocaat is een man, die op zijn getij weet te visschen." »’t Is eene bekende zaak, dat in troebele wateren de vangst goed kan zijn, en zekerlijk aan woeling en onrust gebreekt het niet, nocht hier te Utrecht, noch in Holland; en konden ook de politieke stormen worden gestild, de kerkelijke veeten zouden<noinclude></noinclude> 0hj8mq6japwm8t2yzodl093x4rojr3w Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/315 104 64355 181131 2024-05-03T09:00:09Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>daarmee niet zijn neergelegd, en door ’t ijveren der factieuse predikanten, die de laatsten in de eersten nog meer verwikkeld hebben, is het zóó ver gekomen, dat er aan vrede niet meer is te denken, en er alléén op strijden moet worden gepeist, tot er overwinning of nederlaag na volge." »Mij dunkt, zoo Buis ontslagen wordt, is er door Holland eene roemruchtige zege behaald, en het zal wel de duchtigste nederlaag zijn, die de Reingoudsche factie nog heeft geleden, hier binnen Utrecht." »Het zal van hare zwakheid getuigen in ’t Land, en hare minderheid bewijzen tegen Holland… die ondervinding is haar hoog noodig." »Allernoodigst, en nog veel daartoe, eer zij recht begrijpt, wie hier in ’t Land meester behoort te zijn en zal wezen; maar ’t zal niet eenmaal hare zwaarste nederlaag zijn; ik heb eene andere te vermelden." »Spreek dan haastelijk. Ik heb noodig veel te hooren. Denk in, dat ik maandenlang in ballingschap heb omgedoold, in de Friesche streken, mij niet eenmaal in de groote steden onthoudende, uit verdriet in ’t geen ik dáár zag en hoorde; ook gansch geene communicatie hebbende met wie ook tot Utrecht, daar mijne beste vrienden, als ik, daar buiten waren dolende, de overigen uit schroom er het zwijgen toe deden, — en nu — na mijne aankomst hier, vinde ik mij in dit verwulf als levende begraven." »Wel dan, heer! wil luisteren; mijne berichten zijn van een aard om u over veel lijdens te troosten. Gij hebt doch voorkennis van dien vermetelen aanslag van die ongeruste geesten en despotieke personen, hier binnen Utrecht…, het afschaffen van het eerste lid van Staat, daarbij alle domheeren, kanonniken en edelen in hunne dierbaarste rechten en privilegiën zijn gekrenkt, rechten en handvesten zoo oud als het bisdom! Dit<noinclude></noinclude> 7mjo70908e221mer4bloego8rece7sh Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/316 104 64356 181132 2024-05-03T09:00:52Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>heeft zóó ondenktlijken spijt, onrust en tweespalt gegeven in deze stad, dat Prouninck zelf het niet houdbaar achtte; en alschoon de Raad het had goedgekeurd, en zijne trawanten, die overstoute burger-hoplieden, het hadden doorgedreven, bij zijne vroedschap; hij betuigder bij zijne wederkomst uit den Hage, dat hij ’t gebeurde niet voor goed hield. De Algemeene Staten, die van deze schending der kostumen dezelfde onheilen vreesden, die over Gendt, Nijmegen en andere steden gekomen waren, zochten den Grave van Nieuwenaar aan, om bij de Utrechtsche Vroedschap de herstelling van het eerste lid van Staat te verkrijgen, en Prouninck zelf, door ondervinding geleerd van de onmogelijkheid om zonder de edelen en gekorenen de noodwendigste zaken af te doen, viel hem bij, en die twee samen beleidden ’t welhaast zóó, dat de edelen en gekorenen bij voorraad in hun rang hersteld kwamen, en ter dagvaart gingen bij de Algemeene Staten. Burgemeester Gerard zich als den voornamen bewerker denkende van hunne herstelling, houdt ze van nu voor zijne creaturen, die zich nietwes zullen onderstaan, dan wat in den geest en in ’t belang zijner factie is; maar ’t valt gansch anders uit. Het eerste, wat Buth en Moersbergen deden in der Staten vergadering, was,…" »Nu dan, een goed woord spreken voor onze terugroeping?" »Neen, wat beters, en dat al het andere inhield; zij brachten in rondvraag, of men niet behoorde te beteren, hetgeen in den laatsten tijd hier te Utrecht, tegen de verdingen met de Koningin en den Graaf, en tegen het verbond der Unie in Stad en Lande was doorgedreven." »Nobele Moersbergen! daarin herken ik hem weer, den man met vurigen, stouten geest, en Buth die hem zeker stil maar trouw heeft gesteund! En hoe werd dit opgenomen?" »Als ge denken kunt, vond hij bijval in de Algemeene Staten, sinds Holland dáár te dezen dage eene groote stem heeft, maar<noinclude></noinclude> ctaj8igxclh2twb6krf703x9gzyz78g Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/317 104 64357 181133 2024-05-03T09:01:21Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>te Utrecht smaakte het minder. Prouninck en de verdere Magistraat waren er uiterst ontrust en misnoegd over, sinds het zooveel was als een voorstel om te niete te doen, wat zij met zooveel zorge en slovens hadden daargesteld. Ze vonden er op uit, dat de stad verweigerde met de andere leden ter dagvaart te zitten, zoolang men Buth en Moersbergen niet deed terugroepen." »Leider! was het toen gedaan met die zwakke poging van edele onafhankelijkheid?" »Gansch niet, dat muisje heeft een staart, daarop we nog zien mogen. De twee andere leden van Staat hielden hunne zittingen oft er nietwes aan gebrak, lieten de gemachtigden in de Algemeene Staten blijven, die er triomfantelijk op ’t kussen troonden, en besloten herstelling der bezwarenissen te verzoeken van de Staten, terwijl ze hun geheimschrijver verboden, van dit besluit afschrift te geven aan die van de stad." »Dat was een stout stuk." »En niet zuiver recht; maar zoo gaat het: als de eerste schakel van ’t onrecht gesmeed is, voegt ieder er een ring bij. Schande voor wie begint." »Ja!" glimlachte de Utrechtsche heer, »wie begonnen is, moeten wij niet te nauw onderzoeken, dunkt mij." »’t Ware best, hier niet op door te spreken," hernam de Hollandsche jonkman ernstig en een weinig kleurende, »hetgeen geschied is, of nog geschieden moet, gebeurt ten oorbaar van ’t gemeene vaderland. Korts, Prouninck achtte zich gekrenkt in zijne achtbaarheid door die discussie en verkort in zijne rechten daartoe, ’t Zij ’t hem gebrak aan goeden raad of aan goede maat, daarvan ontdekte ik niet, maar hij heeft zich ter secretarie begeven, verzeld van zijne lijfstaffieren, de burger-hoplieden en van sommigen uit den gerechte; laat de kasse, daar de papieren in bewaard worden, openbreken en licht er gezegd besluit uit. Daarop trekken onze heeren, vast besloten om zich onderling te steunen en te hand-<noinclude></noinclude> 1yrp0i6p9tkxdzahg2an0cy08g930eq Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/318 104 64358 181134 2024-05-03T09:01:55Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>haven, de stad uit en beleggen hunne vergaderingen tot Wijk bij Duurstede. De wethouderschap van Utrecht verbiedt daarop alle inwoonderen, die tot de edelen of gekorenen behoorden, ter dagvaart te trekken buiten de stad, onder poene van daar niet weder in te mogen komen, zoo zij ’t overtraden." »Nu, en vonden zich zulke moedigen, die het toch waagden?" »De meeste gerechtigden hebben het stout doorgezet, en blijven zich juist onthouden tot Wijk bij Duurstede, terwijl Moersbergen en Buth zich hunne zaak aantrekken te ’s Hage en die loffelijk steunen bij de Algemeene Staten." »Te hooren, dat er nog zoo moedig gestreden en zoo stout volhard wordt, is mij verkwikkende balsem, waar ik machteloos en roerloos niets kan dan lijden!" »Ge kunt ook handelen, en ik ben hier om u te zeggen, hoe?" »God weet, dat ik tijd, bloed en geld ten beste hebbe, om maar den geringsten steun te geven aan zoo edele poging." »Het zal u daarbij goede vrucht opleveren. De openlijke terugkeer in Utrecht wordt u gewaarborgd, als gij die zaak en onze plannen steunt." »Die vreugd! Laat ik toch hooren, wat ik doen moet." »Nu dan, het is alreede wel gebleken, dat deze ongeruste woelige geesten meer bekwaam in ’t afbreken zijn dan in ’t bouwen, als dat meest gaat, en waar hunne rouwe stoutheid wint, heeft hunne losse onvoorzichtigheid moeite te houden. Waar ze niet zulken bijval zien als ze zich vleiden, toonen zij zich licht versaagd, vergetende de vrienden te steunen, en den vijand krachtig te weren." »Da! meester Gerard Prouninck is geen zwak man en, als nu blijkt, geen laf regent." »Neen voorwaar, hij is geene juffer, maar hij kon niets alleen." »Jonkheer Pieter Ruisch, de eerste Burgemeester, die zijn mederegent heet, is in de daad niets dan een naam en een zegel;<noinclude></noinclude> 1fzdgbitveffldmysseqtzmit51vvv9 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/319 104 64359 181135 2024-05-03T09:02:26Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>maar naam en zegel zijn Prouninck onmisbaar, wil hij iets doordrijven, dat kracht van wet heeft. Jonkheer Pieter is een zwak man, maar het oud en edel bloed zit er in, en zal tuigenis geven, zoo haast het nood doet; hij zal zich niet stellen tegen edelboortigen, als hij zelf, om die te veroordeelen. Gij moet hun getal helpen vermeerderen, en gij legt een groot gewicht in de schale. Vervoeg u stout en onbewimpeld tot Wijk bij de vergadering, en vraag er recht en reden van uw banvonnis. De leden, daartoe van onze zijde hun wenk ontvangen hebbende, heffen het op en geven u vrijheid van terugkeeren…" »Maar ze he bben daaltoe geenszins recht." »Dat wordt ook niet beoogd en ’t wordt u ook geraden van hunne uitspraak geen gebruik te maken en u te vervoegen in Holland bij de overigen, die welhaast en terstond na de vrijlating van Buis tot ’s Hage bij de Staten ook aan hun Edelmogenden zich wenden zullen met hunne klachten en beden om recht, dat hun tot hunne meeste satisfactie gedijen zal." »Maar heeft dan de Graaf hieromtrent zijne ordre achtergelaten bij de Algemeene Staten of bij den Staatsraad?" »De Graaf heeft daarin niets bevolen noch verboden; dit laat ons dus ruimte genoeg, en te meer, daar ook hier weer de Graaf verklaard heeft, dat de handeling zonder zijne voorkennis en tegen zijn wil geschied." »Dat is al gelijk waarheid, als in ’t stuk van Buis, hoe het wenschelijk ware, dat de Graaf van Leycester van meer standvastige goede trouwe blijken gaf." »Zeker ware dat wenschelijk voor hem en de zijnen; alleen wat ons betreft, heeft die dubbelheid haar prijs, en ik betwijfel of de Advocaat hartgrondig amen zou zeggen op uwe verzuchting." »De heer Advocaat is zekerlijk een man, die weet, wat ’s Lands belangen mogen eischen, doch naar mijn simpel verstand zou ik achten, dat wederzijdsche openheid en eerlijkheid moesten<noinclude></noinclude> t926met50b4zeyigolma91ipxizso9h Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/320 104 64360 181136 2024-05-03T09:03:01Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>betracht worden, zal orde en eenigheid in dit benarde land kunnen herleven. Wij plachten een naam te hebben van eerlijkheid en goede trouw ." »Hoe we daar toch aan gekomen zijn, in ’t stuk van politiek? En nu in onzen tijde zijn daar wel velen bezig dien te verliezen." »Hoe valt ge dus ons land en landaard tegen." »Ganschelijk niet; alleen ik houde niet van prijzen waar geen lof is, en zooals ik straks zeide: die een visch wil vangen, moet netten uitspreiden. Dit te doen is goed, alleen men roeme zich dan geen simpel lam. Als de zaken zóó staan, ware ’t beter, dat de Graaf niet keerde, en dat men het tractaat met de Koningin met dier goedvinden te niete deed." »Dat laatste verhoede God! Van ’t eerste spreek ik niet. We kunnen de bescherming eener Souvereine niet missen, al ware ’t slechts voor den uiterlijk en schijn. Al doet ze hier niets, dan doet ze toch veel, terwijl zij anderen verhindert, ietwes te doen. Eene doode poes is een schrik voor de muizen, en een ratelende stroopop houdt de vogelen buiten ’t koren, of van ’t aas. Indien Elisabeth ons niet meer beschermt, vallen wij terug tot den toestand van oproerige onderdanen, waarvan de Unie der Provinciën ons voor ons zelve heeft opgeheven, doch voor het buitenland is dat niets." »Och, dat het Graafschap nog onder Prins Willem ware vastgemaakt op het edele huis van Oranje!" sprak Foeck smartelijk. »Dan zeker ware het wat anders," hernam de andere meesmuilende; »maar… nu is dat niet." »’t Is dan daarom, dat de Staten doorgaand zoo ootmoedig smeeken…" »O wel zeker! in gebogen houding, met gevouwen handen, die zij echter thuis weer opheffen, om als meesters te gebieden. Aanbieden zullen zij altijd, maar geven — nooit. En dat moeten ze ook niet, en boven alles niet geven aan Leycester; daarom<noinclude></noinclude> qdsnk9zxiyfg7mkkdehtcddtjdpr2if Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/321 104 64361 181137 2024-05-03T09:03:35Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>ook geloof ik, dat Leycester eigenlijk meer onze man is, dan men denkt. Burgley of Walsingham zouden meer op de daad der macht zien; men weet dat Leycester zich nog aan ’t uiterlijke vergaapt, en daarmede wel te paaien is. Een man, die dieper zag en meer op de kern der zaken achtte, zou ons minder voegen en daarom, geloof me! de pogingen, die gedaan worden, om den Graaf hier terug te hebben, zijn meer oprecht dan men op ’t eerste zeggen denken zou… Doch van wat anders: Wilt gij in onzen handel treden, dan kan er nog meer door u verricht worden. Wijndrik Rueel, die hier te Utrecht is om mij den last wegens Buis te helpen uitvoeren, schoon hij dit nog niet weet, zal daaromtrent met u communiqueeren als gij ’t aanvaart," »Maar Wijndrik hier zijnde, hoe mag ’t wezen, dat men hem dien last niet alleen opdraagt omtrent meester Buis?" »Dat zal ik u zeggen. Wijndrik Rueel is iemand, dien men ten volle vertrouwen kan,… doch van wien men weet, dat hij op zekere poincten dus scrupuleus is, dat ze hem moeten voorgesteld worden en smakelijk gemaakt, op zulke wijze als moeilijk bij geschrifte kan geschieden; toch is hij dus abel en behendig in ’t uitvoeren van de zaken, die hij op zich neemt, dat men ’t van belang acht, hem ook in deze te gebruiken; slechts werd er geoordeeld, dat ik mondeling met hem besogneeren zoude, over dit en meer. Maar nu eene vraag: gij trekt naar Wijk, niet waar?" Foeck boog zich bevestigend. »Zou men in uwe absentie over dit geheim verblijf mogen beschikken?" »Te wiens dienste?" »Tot dien van de algemeene zaak; wij hebben eene uiterst geheime plaatse voor samenkomste van doen, om zekere officieren en particuliere. personen, die aanvankelijk gezind zijn eene nieuwe orde van zaken te steunen, daartoe voor te bereiden en te verbinden…"<noinclude></noinclude> k7f4l5k5hlu8d8knpp2qo60x7phdvo4 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/322 104 64362 181138 2024-05-03T09:04:09Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Heel goed! Andries blijft hier om te zorgen voor alles, en ik zal u de sleutels geven bij mijn vertrek." »Moet het voor mij geheim blijven, wat gij daar denkt te verhandelen?" »Toch niet. Het is…" en de jonge man begon zóó zacht te spreken, dat het bijna een influisteren werd van de woorden; zeker uit vreeze, dat nog dit diepe hol eene echo mocht hebben, die zijne gevaarlijke woorden overbracht. En gewichtig, zoo dan al niet gevaarlijk, mochten ze genoemd worden, dat was te zien aan de wijze, waarop de heer Foeck ze aanhoorde. Men zag het soms aan de trekken van zijn gelaat, aan een licht hoofdschudden, aan een wisselend kleuren en verbleeken, dat, hetgeen hij hoorde, hem niet altijd aangenaam trof, dat hij er niet terstond mede instemde; doch dat hij ondanks dit alles zijne redenen had om zich toch naar de denkbeelden van den jongen man te voegen, of voor ’t minst zijne voorstellen aan te nemen; althans, toen zij opstonden om te scheiden, was het met een handslag van samenstemming of overeenkomst, en nadat Foeck de aanwijzing had gegeven, hoe men hem naderen kon, als ’t noodig was mondgemeenschap te houden, sprak de jonkman met een glimp van voldoening op het slim gelaat: »Zie toch, de Advocaat had mij gelast, met u morgensprake te houden; ’t geval liet ons alléén toe, een nachtelijk en geheim onderhoud, maar toch de avondkout met een man, dus helder van brein en dus ijverig voor ’t gemeen belang, heeft voorwaar niet min zijn prijs." Foeck boog zich als tot dank voor dat woord. »Maar," zeide hij ernstig, »het wordt nu hoog tijd, dat gij gaat, meester Roderik! want gij dient met de menigte der gasten mede te ontslippen, of ge kost ontdekt worden, en zoudt gedwongen zijn, hier bij mij schuilplaats te zoeken." »Ik ga, ik ga, den tijd even den mom voor te doen. De goede<noinclude></noinclude> 2w2gd9jie0wmo0m1bsr773r85k5zk4p Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/323 104 64363 181139 2024-05-03T09:05:03Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>lieden, die daarboven dansen en spelen, zullen er wel geen reuke van hebben, wat er is omgegaan op dit feest." »Minst van allen de gastvrouw zelve, en dat is ook zeer wenschelijk; zij heult met de Reingoudsche factie." »Och! dat loshoofdje heult met ieder, mits het hare spilzucht voedt en avonturen belooft." »Toch twijfel ik, of dit avontuur wel naar haar smaak zou zijn," glimlachte Foeck, terwijl hij hem den geheimen uitweg hielp optreden. »Uit onze ontmoeting van straks zou ik meenen, dat zij er zelve in betrokken is, dat…" »Wel mogelijk, en mogelijk zelfs dat ik er meer van hoore. Andries weet mij dikmaals goed te vertellen wat hier passeert." »Goed, het bescheid hieraf dan tot later." »Ja, tot later, zooals al het overige." {{lijn|5em}}<noinclude></noinclude> ni7e8g0w8627gk0q6weymlt43pe92ca Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/372 104 64364 181141 2024-05-03T09:07:16Z Havang(nl) 4330 /* Zonder tekst */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="0" user="Havang(nl)" /></noinclude><noinclude></noinclude> 6fy8ix6czju8r0lz5ain22z7t1pjvxr Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/373 104 64365 181142 2024-05-03T09:07:23Z Havang(nl) 4330 /* Zonder tekst */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="0" user="Havang(nl)" /></noinclude><noinclude></noinclude> 6fy8ix6czju8r0lz5ain22z7t1pjvxr Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/374 104 64366 181143 2024-05-03T09:07:29Z Havang(nl) 4330 /* Zonder tekst */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="0" user="Havang(nl)" /></noinclude><noinclude></noinclude> 6fy8ix6czju8r0lz5ain22z7t1pjvxr Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/375 104 64367 181144 2024-05-03T09:07:36Z Havang(nl) 4330 /* Zonder tekst */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="0" user="Havang(nl)" /></noinclude><noinclude></noinclude> 6fy8ix6czju8r0lz5ain22z7t1pjvxr Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/376 104 64368 181145 2024-05-03T09:07:46Z Havang(nl) 4330 /* Zonder tekst */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="0" user="Havang(nl)" /></noinclude><noinclude></noinclude> 6fy8ix6czju8r0lz5ain22z7t1pjvxr Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/324 104 64369 181146 2024-05-03T09:20:48Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> {{c|''' X.<br>{{larger|De wolf, het lam en de herder.}}'''}} {{lijn|5em}} Eenige dagen na het feest bij de Prinses de Chimay, dat wij eene wijle voor het punt moeten houden, vanwaar onze tijdrekening uitgaat, trad de Eerwaarde Gideon Florensz. de huiskamer binnen van onzen ouden bekende, de boekverkooper Jan Cornelisz., hij trof juist het oogenblik, waarop master Fabian zijne gewone les had geëndigd, en nog eene wijle toefde, in zeer vertrouwelijken en ongewoon minzamen kout met den heer des huizes, terwijl vrouw Cornelisz., als altijd op haar post, met onveranderlijk strakke trekken zat toe te kijken, en Deliana, de kleine handen samengevouwen over de leuning van den stoel, waarvan Fabian was opgestaan, stond toe te luisteren naar den sprekende, met eene belangstelling, die moeilijk uit het onderwerp van ’t gesprek kon verklaard worden, want het liep over den noodlottigen indruk, dien het verraad der beide Engelsche krijgsoversten, Stanley en Vork, had gemaakt in Utrecht en Holland, en al de verbonden Provinciën, over de diepe verslagenheid, waarin deze gebeurtenis de geheele Leycestersche partij<noinclude></noinclude> sllqb5u8v9rug2k39bl8o6uli5l7lcp Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/325 104 64370 181147 2024-05-03T09:21:27Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>dompelde, onschuldig aan de booze daad, en toch daardoor geschandvlekt, als was het de hare, al het verlies er van dubbel voelende en met smarte dragende, en toch verdacht en bijna openlijk beschuldigd,!als had zij er voor zich eenige booze winst mee beoogd, voor het minst den vlek der schuldigste achteloosheid zich voelende aanwrijven, waar zij machteloos geweest was te handelen als zijn moest. Jan Comelisz., als vurig voorstander dier partij, was zoo mogelijk nog meer moedeloos en gedrukt van geest dan op den dag, dat hij de wanorde en de verwoesting in zijn winkel overzag, vooral »peisde hij zich suf," als hij zelf zeide, »van zorge over wat de Staten hierin besluiten zouden, en oft ze deze occasie niet zouden aangrijpen tot verkleining van ’t gezag van den Gouvemeur-Generaal." Die onrust was den goeden man, juist geen diepdenker, zeker niet vanzelf aangekomen, maar de aanzienlijke krijgsoversten, — de bekwame Staatslieden die Engelschgezind waren, — waarmede zijn beroep hem in aanraking bracht, en die bij hem als een welvertrouwd man, wel eens hunne vreeze en vermoedens lucht gaven, hadden ook die bekommering voor hem niet ontveinsd; en niets laat zich op alledaagsche zielen zoo goed inenten als de onrust over hetgeen gebeuren kan. Zij verdiepen er zich in, bouwen er op voort, en wentelen zich rond in den cirkel hunner bekrompenheid, tot zij er zelf van duizelen. Dus ging het onzen man, en hij had alles, wat hij bij deze gelegenheid vreesde en vermoedde, zijn goeden vriend, master Fabian, medegedeeld, die toeluisterde, met engelengeduld, zouden wij haast zeggen, ware het niet, dat een fijn sarcastisch lachje of zekere glimp van voldoening, die door schijn van meegevoel werd gedekt, veeleer op satanisch leedvermaak en helschen triomf denken deed, die tot zulk aanhooren geduld gaf; maar wat daarvan ook zij, voor Deliana kon dit alles geene belangrijkheid hebben, en te<noinclude></noinclude> dgufso8emd0quqvlyxcvqwor6c9dd6m Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/326 104 64371 181148 2024-05-03T09:22:03Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>minder, daar zij het bij herhaling hoorde, want de goede boekverkooper was met zulke uitstortingen gewoonlijk nogal gul. Hare deelneming gold Fabian, zijne opvatting van dit alles, hetgeen hij sprak, hetgeen het op hem werkte, wat hij er bij voelde, en of het ook op zijn lot kon inwerken, en dus verdiepte zij zich om dit alles uit zijne trekken en blikken te lezen, dat zij niet eens den eerwaarden bezoeker opmerkte, dien ook wij wel wat lang aan de deur lieten staan. Even nog een woord over diens toestand en voorkomen, ’t is in ’t eind eene oude kennis dien wij weerzien, hoewel wij reeds een paar malen aan hem zijn herinnerd geworden. Hij woont nu te Utrecht, en doet er dienst als Predikant in de plaats van Taco Sijbrandsz., wiens ambt, na zijne verwijdering, nog onvervuld was gebleven; maar hij is er slechts tijdelijk, ''vooreerst,'' omdat hij geene vaste verbintenis had willen aangaan met eene gemeente, in wier midden hij vooruit wist, dat hem zulke moeiten en ergernissen wachtten, dat de positie wel eens niet houdbaar kon zijn; ''ten andere,'' omdat die gemeente zelve (of liever het consistorie) na eene eerste afwijzing niet verder op dit punt had aangedrongen. Evenals in den Staat was het in de Kerk: het was een tijdperk van spanning en van ongewisheid, zooals alle tijdperken van vorming en van overgang, en hoeveel achting men ook had voor zijn persoon, men kende zijne gevoelens nog niet genoeg, om hem zoo terstond met al te hechte banden, ook voor de toekomst te verzekeren; en te dien tijde was het zeer gebruikelijk, dat Gereformeerde Predikanten zich slechts voor eenige maanden of voor onbepaalden tijd aan deze of gene gemeente verbonden; zelfs gebeurde het, dat zij onderling van standplaats ruilden, voor zekeren tijd, altijd zeker met toestemming der belanghebbende gemeenten. Hoe dor en overbodig u deze uitlegging ook schijnt, zij is noodig, om de stelling van Gideon tegenover de Utrechtenaars en zijne ambtsbroeders duidelijk te maken, en om hetgeen er later plaats had te verklaren.<noinclude></noinclude> q3exgwsbqdi96jcsj9rbqa39mqp1z6y Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/327 104 64372 181149 2024-05-03T09:22:48Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> Door het onbestemde van zijne betrekking voelde en bewoog Gideon zich vrijer en meer onafhankelijk dan de anderen, die in de mogelijkheid van een levenslang verblijf te midden van en verkeer met dezelfde menschen, zich veel eerder lieten afschrikken te doen wat zij moesten, of te zeggen wat zij nut achtten, uit vreeze zich vijandschap te verwekken of verhoudingen daar te stellen, die al te lang op hun leven konden inwerken, of al te diep ingrijpen in hunne eigene gemoedsstemming of uiterlijken vrede; tegelijk achtte hij zich ontslagen van alle die bemoeiingen en werkzaamheden, welke niet rechtstreeks en onbetwistbaar tot zijn ambt behoorden, dat geen gering voorrecht was in een tijd, toen zoovelen zich dus verwikkelden in staatkundige betrekkingen en in ’t streven naar uiterlijke wereldsche macht, dat zij op zijn best gelegenheid hadden zich te herinneren, hoe zij ook als Evangelie-predikers plichten hadden te vervullen. Bij voorbeeld, zooals Modet, die nu naar Engeland was vertrokken met eene zending van politieken aard. Waarheid is, dat deze beschouwing van zijn toestand eenigszins eene subjective was van onzen Gideon, wiens uitstekende geest en verheven ziel, verlicht en verteederd door oprechte Christelijke gemoedelijkheid, zijne onverbondenheid alleen zag in dit licht der vrijheid en der onafhankelijkheid, en niet, als het ook kon beschouwd worden, van de schaduwzijde eener onzekerheid van lot, als eene onvastheid van bestemming, die door alle mogelijke middelen tot meerdere bestemdheid moest gebracht worden. Van zulke zijde gezien, kon zij eene groote verzoeking zijn voor een jong mensch zonder fortuin en zonder vooruitzicht; maar als wij weten, beide waren hem zóó verzekerd, dat er op dit punt bij hem wel geene vrage kon zijn van strijd, en al ware dat niet, voor een karakter, als het zijne, ware dat zeker geene groote proeve geweest. Bescheiden en nederig tegenover zijne ambtgenooten als een, die slechts voor eene wijle de eere<noinclude></noinclude> amrzd524jek02aibfccy0wrwsx96djm Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/328 104 64373 181150 2024-05-03T09:23:16Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>had van de hunnen te zijn en denzelfden veelbeduidenden arbeid met hen te deelen, had hij dubbelen moed tegen hen, waar het fouten of gebreken in ’t bestuur der Kerk of der Gemeente gold, daar hij zich zelf hierbij veeltijds beschouwen kon en gedragen als buiten het vraagstuk, en niet minder moedig ook, waar het de fouten of zwakheden der Gemeente betrof of der bijzondere personen. Het is waar, van deze opvatting zijner verhouding tot hen maakten sommigen zijner ambtsbroeders een gebruik, zooals men meer ziet, wanneer gewone zielen met verhevener naturen in aanraking komen. Zij vatten zijne stille zedigheid in vollen emst op, alsof zij ontstond uit een bewustzijn van minderheid en van zwakheid en zij namen er aanleiding uit, om hem als hun mindere te behandelen, waar het diensten gold, die zij van hem vergen wilden, of voorrang en voorrechten, waamaar hun eergierig hart jookte, en die hij als iets onverschilligs ter zijde liet en in ’t andere om hem bij zulke zaken of personen vooruit te doen treden, waar zij het gevaarlijk achtten, zich bloot te stellen. Dat laatste rekende hij zich een voorrecht; want net betrof meestal moeielijke punten van hoog gewicht en heilig belang, en hij was overgelukkig, en dat ze hem werden vertrouwd, en dat hij ze kon afdoen op eene wijze, die zijn verstand en geweten bevredigde, terwijl hij, waar ’t aan hun was overgelaten, smartelijk zijn heiligst gevoel zag gewond, of ergemissen zag ontstaan, die hem van schaamte over hen deed blozen en sidderen voor de gevolgen, ten opzichte der hoogheerlijke zaak van Christus Kerke. Genoeg reeds om te doen begrijpen, dat het Gideon Florensz., als Evangelie-dienaar te Utrecht, hoe kort hij nog in die betrekking was, niet aan strijd, moeite, arbeid, noch beproevingen ontbrak in zijn ambtelijk leven; wat zijn huiselijk leven hem daartegenover stelde, zullen wij later zien. Zijn voorkomen ook getuigt zoo niet van meerder levensernst, daar hij dezen reeds sinds lang had gevat, toch van meerdere worsteling met de dagelijksche lasten van ’t<noinclude></noinclude> rj8nsb4xzt478bqznxil8gqkiaulx76 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/329 104 64374 181151 2024-05-03T09:23:52Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>leven; ze hebben de zachtheid van zijn gelaat wel niet gekrenkt, noch de helderheid er van verduisterd, maar toch heeft de eerste hare al te teere weekheid verloren, en de andere is ietwat van karakter gewisseld; zij is blijmoedige kalmte geworden, die op een beginsel rust, dat niet door uiterlijke omstandigheden kan verstoord worden. Zij is dus meer gevestigd dan de afwisselende ernst of weemoed van den al te fijn voelenden jongeling. Wij zeggen daarom niet, dat zij reeds die volstrekt onverstoorbare ruste is, die de meest gevorderde Christen, wellicht eerst op volrijpen ouderdom, machtig kan worden, en die zeker altijd eenigermate afhankelijk is van het temperament. Er ligt geene ziekelijke zwaarmoedigheid in dat zacht en schrander oog noch op dat edel voorhoofd, maar slechts eene uitdrukking van hooger verlangen, van heimwee, naar iets, dat niet volkomen op aarde te vinden is, en dat er toch aanvankelijk gezocht moet worden, en gevonden lijnde, met hechte en heilige snoeren zachtelijk van die aarde aftrekt; snoeren, die, als de Jacobsladder , gemeenschap geven tusschen Hemel en aarde, en bij smachtend opzien naar den eersten, toch meer bevredigen met de laatste. Zijn gelaat kon nog niet verouderd zijn noch is het, maar het is zichtbaar, dat strijd en lijden daarover heengegaan zijn, en onder hunne snerpende aanraking het eerste waas van jeugd hebben weggevaagd. Zijne houding heeft in kracht en vastheid gewonnen, en zijne teere en ranke gestalte iets in gezetheid; zonder hare slankheid te verliezen, heeft zij toch niet meer dat overjeugdige, dat vroeger den jongen geleerde naar het uiterlijke aan een aankomenden knaap deed gelijken. Zijn goudblond haar hangt nog altijd, op het voorhoofd gescheiden, in lange krullende lokken langs zijn hals, tot groote ergernis van ambtgenooten, stijve Kerkeraadsleden en anderen, die met bekrompenheid aan ’t uiterlijke hingen, en die met het »lank wild haar van den jongen leeraar" maar geen vrede konden vinden.<noinclude></noinclude> 8zr1jpoz4ovykuhwmnkduelg6eas6ny Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/330 104 64375 181152 2024-05-03T09:24:30Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> Maar genoeg reeds van hem; zien wij hem liever zelf handelen, en hooren wij hem spreken bij een herderlijk bezoek; want het huisgezin van Jan Cornelisz. behoort tot die, wier zielezorge hem is toevertrouwd, en hunne dochter Deliana ontvangt van hem godsdienstig onderwijs. Het huisgezin is intusschen eenigszins gestoord bij zijn binnentreden; Jan Comelisz. groet hem uiterst eerbiedig, maar een weinig gedwongen; Deliana schijnt veeleer ontsteld dan vroolijk verrast; zij wisselt van houding, in de verstrooiing van het toeluisteren aangenomen, en gaat naast hare moeder zitten; vrouw Cornelisz. alleen is met een blik van tevredenheid en voldoening opgestaan, en noodigt Gideon met gulheid plaats te nemen. Wat Fabian betreft, zoo haast hij een vreemde ziet binnenkomen, zwijgt hij, en bereidt zich tot gaan, niet zonder eerst een scherp onderzoekenden blik op den komende te richten, die minder scherp, maar even ernstig en niet min onderzoekend door Gideon wordt beantwoord. Hetzij om de heerschappij te toonen, die hij hier alreede verkregen heeft, hetzij om eenige andere reden, vóór hij ging, wenkte Fabian Deliana tot zich, vroeg haar halfluid in ’t Engelsch, wie die gentleman was, en nadat zij hem het antwoord had toegelispeld, fluisterde hij haar nog eenige woorden in, verzocht Comelisz. hem even uitgeleide te doen en de bewuste papieren te geven, en wierp daarop nogmaals een blik op Gideon, die het midden hield tusschen een schimplach en eene uittarting. De jonge leeraar scheen er slechts weinig door getroffen, hij haalde even de schouders op, alsof hij zeggen wilde: »die man lijkt mij niet," en wendde zich toen met vriendelijken blik en zachten glimlach tot Deliana, met de vraag: »Of ze wat vordering maakte in de Engelsche taal, en of ze wat genoegen vond in die oefening?" Het lieve kind kleurde sterk, en scheen moeite te hebben, eenig antwoord te vinden. Gideon zag op haar met wat ver-<noinclude></noinclude> 6nxjzb2y6rebxvtccurlp1vb3iy24a8 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/331 104 64376 181153 2024-05-03T09:25:04Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>wondering, en Jan Comelisz. nam voor zijne dochter het woord: »Zedigheid belet haar de waarheid te erkennen, welwaarde heer! anders zou zij u zeggen, dat zij vorderingen maakt, ver boven verwachting, als haar leermeester mij zegt, die geen man is, die door prijze of vleitaal gunst wil winnen. Ze leest al wat hij haar voorlegt in die tale fluks weg, en met ter haast zal zij mij tot tolk kunnen strekken, waar ik met Engelsche heeren handel heb te doen, en betrof het geene staatsstukken, ze zou mij master Fabian zelf te eenigen tijde kunnen uitwinnen, die dezulken voor mij vertolkt." Bij dat zeggen zag Deliana op haar vader met groote, verschrikte oogen. »Ik zal ’t wel nooit zoover kunnen brengen, vader!" sprak ze, »en daarbij…" »Daarbij zoudt ge dus doende een man het brood uit den mond nemen, die, hoe weinig hij het erkennen wil, blijkt, dat hoog noodig te hebben… Nu, wees rustig, kleine! ik heb in alle opzichten te groot en dienst van uw meester om hem dus met ondank af te schepen, nadat hij zijne uiterste zorge aan u heeft besteed." En Deliana zag op naar haar vader met eene onuitsprekelijke uitdrukking van dankbaarheid, maar zij zeide niets. Gideon had intusschen zijne opmerkingen gemaakt. »Ik ben zeker," hervatte hij glimlachend, »dat mijn Engelsche Bijbel nu ook zijne goede diensten doet, en vlijtig gelezen wordt." Deliana zweeg en boog zich om een der klossen van harer moeders spinnewiel op te zoeken. »Wat dat aangaat, neen, mijnheer!" sprak de moeder. »Na zekeren dag, dat de. Engelschman het dierbare boek der Schrift, met zekere kleinachtinge beschouwd en gehandeld heeft, schijnt het kind ook er wars van geworden, althans, ik zie ’t niet meer<noinclude></noinclude> plbshqvi52uu17hmvwessqg5tpaxr62 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/332 104 64377 181154 2024-05-03T09:25:36Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>in hare handen; maar dit moet ik er tot haar lof bijvoegen: ze leest er niet min trouw om in onzen huisbijbel, daarin men Gods Woord lezen kan in hare moedertaal, dat ik wel voor ’t beste en veiligste houde; ’t is dus niet uit afkeerigheid van de Heilige Schrift, maar zeker om eene aillweerdige gril, die de Engelsche snoes haar ingeblazen heeft; want ze volgt zijn zeggen, of het een Evangelie ware…" »’t Is ook haar leermeester, vrouw Cornelisz.!" antwoordde Gideon op vergoelijkenden toon; want hij voelde, dat hier de uiterste omzichtigheid noodig werd. Jan Comelisz. stond te trappelen van ongeduld over de uitweiding zijner vrouwen de opsomming harer grieven; en Deliana, die toch eindelijk het lieve hoofdje had moeten oprichten, zag er zóó angstig en verward uit, en hief zulk een smeekenden blik naar hem op, dat een man van minder oordeel dan onze jonge geleerde hier de noodzakelijkheid eener afleiding zou begrepen hebben. »Ik ben ook niet hier met het doel, om naar taalstudiën te vragen; alleen vergeeft mij, mijn ambt brengt mede, ietwat aandacht te geven ook op middelbare zaken; doch hiervan later. Ik kom nu afscheid nemen, want ik ben verplicht naar ’s Hage te verreizen en mij daar eenigen tijd te onthouden; bij de onzekerheid mijner terugkomst is het mij tegen, dat uwe dochter zou verstoken blijven van godsdienstig onderricht, in dagen, dat zij op het punt is openlijk belijdenis te doen van hare religie, om zich tot de gemeente te voegen… Ik wilde u dus in mijne plaats den welwaarden heer Wernerus Helmichius voorslaan, mijn ouderen broeder, en een even uitnemenden dienaar Christi, als wel verstandig man, aan wien de leiding eener jonge ziele wel vertrouwd is." »Een ijverig dienaar van de belangen van Kerk en Staat beide," sprak Cornelisz. »Gij keurt mijn voorstel dus goed?"<noinclude></noinclude> n205uaux64zcb2ovwxpia2d6v09lbru Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/333 104 64378 181155 2024-05-03T10:38:58Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Volkomen, met dank voor uwe trouwe zorge." »En mijne wellieve leerlinge heeft toch nietwes daar tegen?" »Ik acht goed, wat uwe wijsheid nut acht, welwaarde heer! en hetgeen mijne ouders instemmen; alleen het zal mij groote grieve zijn, niet meer uw onderwijs te genieten," sprak zij met gulle ongemaaktheid. »Ik dank u voor dat woord; maar bij ervaring zult gij zelf onderkennen, veeleer gewonnen te hebben dan verloren. Wernerus Helmichius heeft een schat van rijpe ervaring op mij vooruit, en" »Ge gaat alzoo naar ’s Hage, goede heer? Dat zal ook niet zijn om uwe opwachting te maken bij den Advocaat; want men zegt, de Utrechtsche leeraren zijn daar niet, wèl gekomen, sinds men bij ons de Kerkordre heeft aangenomen, door de Synode ingesteld?" viel de boekverkooper in. »Neen, in trouwe! daarom zulke reize te maken, is mijn voornemen niet. Ik heb niet voor gewoonte, mijn tijd te gebruiken tot zoo ijdele plichtpleging als die is, Prinsen en groote Heeren het hof te maken. Het kon evenwel zijn, dat ik den Advocaat kwam te spreken;… want ik ga om, met behulp van sommigen mijner ambtgenooten, bij hem een punt aan te dringen van hooge aangelegenheid voor de Kerke Christi, dat ons allen groote bekommering geeft. Ge begrijpt, zonder wichtige redenen zoude ik geene vrijheid vinden tot het verlaten van deze gemeente en de aanvertrouwde zielen, wier heil mij dierbaar is en nauw ter harte gaat." »Ook kent ieder u voor een goed herder, een vrij beteren, dan meester Herman Modet, die zoo maar uit wereldsche oorzake naar Engeland trekt, onderwijl toch de gemeente aan trouwe leeraren niet te over heeft, sinds die van Duifhuis-Kerke veranderd of verbannen zijn. Wat mij aangaat, mij pijnt diens mans gemis niet veel, wijl zijne redenen mij naar flauwtjes stich-<noinclude></noinclude> 7o74ozyv66dn6orjxxl3sqd6rgofev1 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/334 104 64379 181156 2024-05-03T10:39:40Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>ten. De man heeft zoo’n wondren omhaal van woorden, die, naar mijn simpel verstand oordeelen zou, beter in de Staten vergadering zouden passen, dan in Gods huis." »Daar verspreekt zich uwe snibbige tonge, vrouw!" sprak Cornelisz. uiterst geërgerd. »De heer Modet is voor den Graaf en de goede zaak, dus zou zijne tale gansch niet passen in de vergadering van hen, die zich, als nu wel te duchten is, naast de openbare vijanden gaan stellen van Zijne Excellentie; schoon het niet kwaad zou wezen, dat ook zulke stem van zieldadige tegensprake zich eens hooren liet in hun midden." »Nu, van dat alles heb ik geene kennis; dat hoort tot de politiek; alleen ik blijf zeggen: mij is ’t razen en uitjouwen tegen , dat die man doet van den stoel, alsof de Heer de ordening der prediking gegeven had niet tot vertroosting van Christenen, noch tot vermaning van zondaren, maar tot verdoemen van zekere particuliere. personen, somwijlen door hem met name genoemd, of zoo goed als met den vinger aangewezen. Ik zeg en blijve daarbij dat, bij zulke maniere van doen, meester Modet zich zelf eer in de Hel dan zijne hoorders in den Hemel zal preeken, en dat de man een oordeel over zich haalt; ja, dat de schade, die hij onze zielen daarmede doet, hem zelf ook geene winst zal wezen, of ’t moest zijn in wereldsche eere en gezag, door de luiden, die hij voorstaat, daar meest zijn streven naar is; maar waar wat aangaat den zegen Gods.…" »Nu zwijg, vrouwe! dit is over genoeg. Bij mijne zonde! waar ge dus haastig een zulken overloopenden vloed van woorden weghaalt. Het doet mij wonder, dat deze vrome heer de lankmoedigheid heeft, zulk gesnater aan te hooren." Ons intusschen verwondert dit niet; ''vooreerst'', omdat het uiterst moeilijk was, met goede uitkomst in de rede te vallen, als vrouw Cornelisz. aan ’t spreken was; ''daarbij''., het was niet zoo licht hier wat te zeggen; Christelijke liefde gebood wel allereerst<noinclude></noinclude> 6ux1uodr2e4hkxjck9g4xpkwys2pb3j Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/335 104 64380 181157 2024-05-03T10:40:12Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>een afwezende, die beschuldigd werd, te verdedigen, maar Gideon was het in den grond eens met hetgeen die vrouw sprak, hoewel de vorm, waarin zij het uitdrukte, hem tegen was, als zijnde grof en onbarmhartig. In volle oprechtheid des harten moest hij dus toestemmen, dat haar oordeel, hoe scherp ook, zeer dicht bij de waarheid was. Met warmte en kracht van toon tegenspreken, kon hij dus niet; maar hij aarzelde om voor zijne instemming uit te komen, uit die zekere gemoedelijkheid, die, naar ons gevoelen, eene zeer verkeerde opvatting is van Christelijke plicht. Zij is nog eene zeer gewone, voor alonder Predikanten; ik meen: de trouwen, de waardigen, die hun ambt in ernst begrijpen; de anderen hebben het geheim van een zwijgen zóó ver van tegenspraak, dat het erger is dan de uitgesproken laster, of zij weten, door zekere wijze van tegenspreken, het ergere uit te lokken of te doen vermoeden, genietende daaronder een geheim leedvermaak, of ik weet niet welken boozen-lust des harten aldus voldoening gevende. Van dezen sprak ik niet, zij zijn beneden de aandacht; hunne eigene consciëntie moge hen oordeelen; voor hen is eene ernstige vrage toch overtollig; maar nu de anderen, mannen, die zich dienaars weten van een Evangelie, dat liefde gebiedt jegens allen, jegens de broederen in ’t bijzonder, en dat uitdrukkelijk verbiedt, iets ten nadeele van anderen te zeggen, bijgevolg ook met toestemming aan te hooren. Maar mij dunkt, ze maken daar den mantel der liefde tot het gepleisterd graf, dat verderf en vertering omsluit en verbergt. Waar er van werkelijke gebreken in leere of voorbeeld hunner ambtgenooten sprake is, kan het verheelen er van, het bewimpelen in woorden, die toch niet door de overtuiging worden ingegeven, weinig nuts hebben; het gevoelen van den klagende, of den geërgerde blijft; mogelijkheid is er, dat hij den zwijger of den voorspreker, ondanks dien halven maatregel, verdenkt van geheime instemming, althans van menschenvrees, van gebrek<noinclude></noinclude> 7gg5iid5jd0d0d806ww6098284lo5l3 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/336 104 64381 181158 2024-05-03T10:40:48Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>aan openheid, van wat niet al; zijn tegenzin jegens de andere is er niet door verwonnen; alleen zijn wantrouwen is er door vergroot, zijne innerlijke bitterheid kan er door toenemen en van zijn eigen onrecht, indien het er onder schuilt, wordt hij onder dit alles niet overtuigd; ware het niet meer raadzaam en meer in den geest des Evangelies, waar het de hoogste belangen geldt, niet te transigeeren, en het gebrek, de fout, de misdraging, het wangevoelen, wat het ook zijn mocht, bij den naam te noemen, het schadelijke er van ruiterlijk toe te stemmen, echter waar ’t doenlijk is, voor den persoon te pleiten, hetzij door zijn beginsel te verdedigen, of waar dat niet zijn kan, zijne bedoeling in het beste licht te stellen, of in het midden te laten en als buiten het vraagstuk te stellen, waar ’t ondoenlijk blijkt ? Zeker is het, dat men den Heer, die met tollenaars omging en die vijandsliefde, in den ruimsten zin, met woord en voorbeeld predikte, strenger en minst verschoonlijk ziet, juist waar het de gebreken van leeraren van den Godsdienst gold. Juist waar er sprake was van hen, die de voorbeelden moesten zijn voor het volk in ’t volbrengen der wet, juist dezen zien wij het minste gespaard, het meest openlijk bestraft en tentoongesteld; — en niet vreemd, het was het bedorven zout. Het bederf dient aangewezen te worden, bij de bedekking, bij de ontkenning neemt het veilig toe, en… het al gaat verloren. De aarzeling van Gideon had intusschen nog een dieperen grond dan bekrompen gemoedelijkheid alleen. De tocht van Modet naar Engeland was hem zeer tegen; Sopingius, Uitenbogaart en Wernerus Helmichius hadden hunne namen geteekend op het verzoekschrift, dat Modet dacht aan te bieden aan de Koningin, om haar te bewegen tot eene spoedige terugzending des Graven van Leycester; maar zelfs zij hadden zich daartoe niet terstond, niet dan met moeite laten bewegen, en alléén uit aanzien, dat zij wilden gerekend worden met hen, die deze we-<noinclude></noinclude> m1hsgyhfxzmvuwl3ms6yyt0tq7cndfb Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/337 104 64382 181159 2024-05-03T10:41:29Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>derkomst noodig achtten en van harte wenschten, niet omdat de zending of de persoon van Modet hun een gepasten en veroorloofden maatregel scheen, maar Gideon had, rond en vast, zijne onderteekening geweigerd, en zoolang tegenstand baatte, had hij tegengestaan; toen men, ondanks deze, het begeerde had doorgedreven, had hij alle deelneming daaraan ontkend, en hij was de éénige, die dezen moed had gehad. Hoewel niet tegen den Graaf gestemd, was hij, na al hetgeen er reeds was gebeurd, niet van gevoelen, dat de wederkomst van den Graaf tot krachtige herstelling der orde en welvaart in het vaderland het beste hulpmiddel kon zijn; maar al ware dat geweest, hem scheen het heil en d.e uitbreiding van de waarachtige Christen-Kerk niet afhankelijk van uiterlijke wereldsche omstandigheden, en hij geloofde dus alle inmenging van dienaren des Evangelies in wereldsche zaken zoo ongepast als onnoodig. De zending van Modet scheen hem dus en uit het Christelijk oogpunt ongeoorloofd, en uit het verstandelijk zonder nut; en het prediken in denzelfden geest, vanwaar deze zending uitging, waarover vrouw Cornelisz. zich nu bij hem beklaagde, was, als men denken kan, hem nog grootere grieve. Het eerste was slechts een feit, eene handeling, die waarschijnlijk geen gevolg zoude hebben; het laatste daarentegen was eene smetstof, die zich indrong van sprekers tot hoorders, en wier verspreiding van onberekenbare gevolgen kon zijn, niet enkel voor het tegenwoordige bij de heftige spanning der gemoederen, maar ook en bovenal inwerken op de toekomst, op het zielenheil van meer dan één geslacht. Maar juist de bijzonderheid, dat hij persoonlijk betrokken was geweest in het vraagstuk, waarover hij nu moest beslissen, benam hem zijne gewone vrijmoedigheid; de diepe afkeer, dien hij zelf had van hetgeen hij geroepen werd af te keuren, de smartelijke gewaarwordingen, waarmede zijn Christelijk gevoel telkens getroffen werd, als hij dacht aan hetgeen er omging in<noinclude></noinclude> oiiompaber0b81yysn80hi4lzats7ib Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/338 104 64383 181160 2024-05-03T10:42:02Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>de Kerk en onder hare dienaren, deed hem vreezen, dat hij zich geen meester zou blijven, als hij aanving, er zich over uit te spreken, en ook heilig vuur kon brand stichten, en ook de gloed van vromen ijver kon ontbranden tot eene vlamme van schuldigen toom. Dit moest niet zijn, en vooral niet tegenover personen als vrouwe Cornelisz, en haar gade; en dit maakte den jongen Evangelie-dienaar huiverig, om zich uit te spreken; maar toch, hij overwon zijne aarzeling, want hij voelde. dat hij het moest, en hij sprak: »Wat de reize des welwaarden heeren Modetus belangt, vrouw Cornelisz.! dit is eene zaak, die ondernomen wordt ter wille van zulke belangen, als men met die der Kerke in verband acht, en is geenszins strekkende tot eenig particulier belang van dezen dienaar; en hoewel ik voor mij zelf de winste in dezen geen groot voordeel zou achten voor Gods zaak, zoo is het toch billijk de uitkomst af te wachten, eer men oordeelt, veelmin veroordeelt. Sommigen van onze vroomste Utrechtsche Kerkdienaren hebben vrijheid gevonden van hunne samenstemming in deze getuigenis te geven, en hoewel ik voor mij tot die samenstemming niet heb konnen komen, zoo is ’t toch, dat naar zijn en veler gevoelen die herder niet om eene ijdele inbeelding of eigenbatig bejag zijne kudde heeft verlaten. Ik bidde u dus zeer, laat die reize voor wat zij is… en neem geene ergemis ter dezer oorzake; het is er eene, waar eene Christelijke vrouwe zich veilig buiten kan houden; maar ietwat anders is het, waar ge zegt leed te hebben en gebrek aan stichting in de kerke, onder ’t gehoor van sommige dienaren. Daarin, vrouw Comelisz.! mag ik u geen ongelijk geven, want daar is. heden ten dage onder ons eene wijze van prediken in zwang, die even verre af is van den geest des Evangelies als van de bedoeling, daarmede de predikinge des Woords voor de gemeente is ingesteld, namelijk tot vertroosting, vermaning en op-<noinclude></noinclude> 8lv39sfpcylh0jn3chtuf3g6huo1gbk Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/339 104 64384 181161 2024-05-03T10:42:31Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>wekking der Christenen, tot leeringe en wederlegginge der twijfelenden, tot bestraffinge der zondaren en tot bekeeringe der ongeloovigen hetgeen al dient gesproken te worden in den geest des gebeds, op zulker wijze, dat de mildheid der liefde geene hindernis zij voor de getrouwheid van den ernst, en de lankmoedigheid van het geduld de kracht der waarheid niet lindere tot flauwe weekelijkheid, opdat het Woord en de dienst des Heeren den rechten toegang vinden tot de harten der menschen, en daar aangenaam gemaakt worden, en de leeraren, niet wondende dan om te heelen, zich betoonen wat ze behooren te zijn: goede en getrouwe uitdeelers der verborgenheden Gods en geestelijke medicijnmeesters, die naar tijd en gelegenheid ieders kwale ondertasten, en daartegen in de vreeze Gods zuivere en gezonde middelen reiken, daarop door ’t geloove de zegen des Heeren te wachten is. Waar uw heilbegeerig harte eene zulke prediking niet vindt, veel meer het tegendeel van die en uw Christelijk gevoel daaraan geërgerd wordt, hebt ge oorzaak tot klagen als Christin, en recht daartoe als lidmate der gemeente; alleen gedenk er aan het te doen op zulke wijze, dat gij zelve niet zondigt tegen de Christelijke liefde, verdenkende en oordeelende intentiën en karakters van de personen der leeraren die, menschen zijnde, uit zwakheid, onverstand, verkeerden ijver of verkeerde zienswijze, zondigen kunnen als gij zelve, zonder daarbij nog boos opzet, wereldsche bedoeling of onheilige begeerten tot prikkelen te hebben. Wie anderen dus hard wil oordeelen, mag wel aanvangen met een streng onderzoek van eigene consciëtien, en zoo zal, hetgeen men dan bevindt, in ’t welgestemd Christen-harte dien ootmoed wekken, die, zoo men altijd denzelfden moed houdt, om ter wille van ’t hoog belang geene kleinere eischen te doen, toch behoedzaam is in de wijze, waarop men de vordering uitspreekt, namelijk in den vorm eener verzuchting voor God, een er zedige vrage ter overweging gesteld<noinclude></noinclude> rgz5pd4ghyv1c6krmvicci6yv49p02b Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/340 104 64385 181162 2024-05-03T10:43:02Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>aan de menschen; maar wis niet eene zulke, die aanvangt met algeheele veroordeeling van den persoon en met verdoemenis eener ziele voor tijd en eeuwigheid. Verschoon mij, wellieve zuster! dat ik u dit zegge, maar ik moest het doen, niet willende, dat die ergernis uwer Christelijke gemoedelijkheid en vroomheid een strik zou worden voor uwe ziele, en te eerder omdat ik , wat het hoofdpunt belangt, dus één met u ben van gevoelen, dat ik u veeleer zou raden, zulke vergaderinge te mijden, daarin ge zekerheid hebt door dergelijke ergernisse getroffen te worden, sinds ge daar weinig hoop hebt op stichting, en licht aanleiding zult vinden tot innerlijken zelfstrijd, en de verleidinge van zulke verstrooiinge, als dewelke de plaatse des gebeds niet maken tot een tempel der ruste, maar tot een berg des aanstoots, daarin aanvechtinge tot toorn en zucht tot liefdeloos oordeel u konnen aankomen, verlokkingen al dewelke zich, lacen! in de wereld dus menigvuldig voordoen, dat men die in het huis des Heeren overzeker niet behoeft te gaan opzoeken…" »Wel, vrome heer! zijn dat redenen?" viel Jan Comelisz. in. »Ge zoudt dus mijne vrouw ontraden ter kerke te gaan bij den wel ijverigen Morlet en andere vurige voorstanders der goede zaak?" »Ik ontrade uwe vrouw ter kerke te gaan, waar zij vreest aan¬stoot te vinden. " »Sommigen nemen aanstoot waar ze niet moesten… Of is ’t dan eene kwade zake, de zaak van ’t gemeene vaderland, die zoo nauw aan die der religie verbonden is, ook door ’t prediken bij de gemeente te dienen en voor te staan?" »Eerstelijk geve ik niet toe, dat op zulke wijze de zaak des gemeenen vaderlands en der religie gediend wordt; strekkende dit stout en heftig woeden tegen de wederpartij veeleer om haat en bitterheid te verwekken en de hartstochten aan ’t zieden te brengen, dan om vrede te stichten in de harten der burgeren. Geneigdheid tot vrede zal toch wel de beste stemming zijn,<noinclude></noinclude> 28q3aa8sjvhl95jtajynxbxfwkv8chu Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/341 104 64386 181163 2024-05-03T10:43:32Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>waarin burgeren eendrachtiglijk het welzijn des Lands bevorde¬ren mogen; maar al kon ’t wezen, dat dit vreemde ijveren ten leste bracht tot hetgeen men wenscht, nog acht ik het ongeoorloofd: In zulke samenkomsten der Christenen, die aan God en den Heere Christo ééniglijk behooren gewijd te zijn, behoort men geen ander vaderland te kennen dan ’t Hemelsche, noch geene belangen te bedenken dan die van Christi Koninkrijk en om dat te vorderen in de harten der Christenen…" »Maar ik meen toch, als de heeren Staten een dank-, vast¬en bededag uitschrijven…" »Dat is wat anders; in ’t particuliere geval, dat de wettige overheid, ten behoeve van ’t gemeene vaderland, publieke gebeden en aanroepingen Gods ordineert in eenigen openbaren nood, gelijk men doorgaand al, wat tot onze aardsche nood en en behoeften behoort, aan den Heere mag opdragen in den gebede. Maar, vergeef me! dit verscheelt ondenkelijk veel van ’t rumoersche en factieuse prediken, daarover uwe echtgenoote zich ontsticht toonde. Ik uite mij juist daarover dus rondborstig tegen u, Jan Cornelisz.! omdat ik weet, dat ge van die burgeren zijt, die hier ter goeder trouwe dwalen, en die van ’t ijveren voor Zijne Excellentie den Graaf van Leycester en de Souvereine macht der Koningin van Engeland eene religiezaak maken, en die, daarin nog gesterkt door zulke predikatiën, vergeten zouden, dat het waarachtige Koninkrijk Christi niet is van deze aarde, en niet aan zulke uiterlijkheden hangt. Men heeft voor¬waar al genoeg aardschen zin in ’t harte, dat het niet noodig is, dien nog daarteboven te voeden, op zulke plaatse, daar de mensch onderwijzinge moest ontvangen, om zich voor den Hemel voor te bereiden en opgeleid te worden tot zulke burgerschap, als waarbij geene vrage is van Engelschgezindheid noch van Staatsche partijschap. Een misverstand, dus gevaarlijk, en dat zóó schadelijk kan worden voor de ziele, dat<noinclude></noinclude> ezvvyxo62wsb3dp4a0vfuxcn9vmush6 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/342 104 64387 181164 2024-05-03T10:44:30Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>de aanleiding om er u over te onderhouden, mij zeer wel gekomen is… Gideon breidde op dat punt zijne toespraak nog vrij wat uit; de gelegenheid was gunstig; het gold een ernstig en gewichtig punt, en de man had eene vermaning in dien zin hoog noodig; maar, daar wij voor ons daaraan niet dezelfde behoefte hebben, zullen wij alléén zeggen, dat Jan Comelisz., ondanks allen uiterlijken schijn van toestemming, nog niet tot de overtuiging van zijn ongelijk gekomen was, maar veeleer meende, dat Gideon, al scheen hij ook ijverig alléén de zaak der religie te bedoelen, toch in ’t heimelijk meer naar de Statenpartij was overhellende, en dus uit die oorzaak zoo sprak. Bij dit gevoelen blijvende, en daarvan uitgaande, kon het goede woord, uit vollen ernst des harten gesproken, geen ingang vinden, veelmin eenigen blijvenden indruk maken. »Zoo ’t prediken hier meer uitviel ten gevalle van den Advocaat, als men zegt, dat sommigen in Holland doen, achttet gij ’t licht den stoel meer waardig?" vroeg hij bot vinnig. In het edelaardig gemoed van Gideon was het niet eenmaal opgekomen, dat men hem op die wijze verdenken kon, vooral niet na alles wat hij gezegd had; maar de aantijging was zóó laag en zóó ver van eene ziel als de zijne, dat ze hem niet treffen kon. Slechts begreep hij er uit, dat hij in de woestijn had gepredikt, en dat het nutteloos zoude zijn, nieuwe pogingen te doen op dit oogenblik. Hoewel zonder toom, sprak hij dus met zekere kortheid: »Ook dan niet, meester Cornelisz.! ware eene zulke opinie de mijne; ik zou niet het recht hebben der anderen wijze van doen te misprijzen. Doch vergeef!… mijn tijd is kostbaar, en ik kom hier niet om politiek te bespreken. Veroorlooft mij nog een woord in ’t particulier tot uwe dochter te richten; mijner geestelijke leiding toevertrouwd, heb ik haar eene vraag te doen<noinclude></noinclude> rez1xkw4trcblkr25oeqo7owalhc7en Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/343 104 64388 181165 2024-05-03T10:45:02Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>en raad te geven, eer ik van hier ga…, met uw welnemen." »Naar uw gevallen, welwaarde heer!" En de man verwijderde zich, in zich zelf overleggende, dat de jonge prediker mogelijk een goed Christenleeraar was…, maar… in ’t eind een slechte liefhebber van het vaderland, en gansch geen volijverig vorderaar van de ware religie." Bekrompenheid en vooroordeel zijn de onploegbare steenrotsen, waarop niet licht eenig goed zaad wortel zal vatten. Had Jan Cornelisz. slechts even tot zich zelf willen inkeeren, de zin van het levend Christendom ware wellicht door hem gevat geworden, onder Gideons spreken; nu zag hij enkel buiten zich op anderen, op het uiterlijke en hij bleef wat hij geweest was: kampioen voor namen en vormen, zonder heldere bewustheid van hun geest. Zoo haast haar echtgenoot het vertrek verlaten had, stond vrouw Comelisz. ook op Gideon genoot haar volkomen vertrouwen en hare hoogste achting, en de strijd, waarin hij hare partij had genomen en, naar haar gevoelen, de overwinning had behaald, had hem nog daarbij groote winst gedaan in haar gevoelen; zij sprak dus: »Wees welgezegend, goede welwaarde heer! bij ’t gene gij het kind gaat voorhouden; gij voor ’t minst zult het niet stijven in die zottelijke toeneiging tot de vreemde zeden, taal, en licht ook wel religie; want met al hun vroom spreken, betrouw ik die heftige liefhebbers van Mylord Leycester’s partij niets, als het de goede zake der zuiverlijke Christen-Kerke geldt." En na dit gezegd te hebben, wilde vrouw Comelisz. gaan; maar Deliana, wier houding gedurende het gansche gesprek niets dan angstige onrust en verlegenheid had uitgedrukt, kwam haar voor: »Neen, moeder! ga niet! blijf, o blijf! Ik heb niets te zeggen aan den welwaarden heer; ik kan hem op niets antwoord geven!"<noinclude></noinclude> 33prryvjozod4fl1fn16fdbx0zk54et Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/344 104 64389 181166 2024-05-03T10:45:39Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>riep zij, en zonder de uitwerking van dat woord te wachten, ijlde zij weg. »Ei, zie doch! dat is weer een van hare voormalige weerbarstige buien, dergelijke ik meende, dat haar verleerd waren door ’t somber uitzicht van haar Engelschen meester," sprak de moeder, meer geërgerd dan verwonderd. »Mijns bedunkens, vrouw Cornelisz.! steekt daar meer die wolke, dan luim…" »Ge kondt gelijk hebben, heer!" hemam de moeder onturst. »Het kon zijn, dat de vreemde snaak haar zoekt af te brengen van hare religie, sinds het kind, dat voormaals vroom mocht heeten, zich nu van u wendt en u vliedt, als de booze het kruis…" »Altijd is ’t zeker, dat ik de oorzaak van deze afkeerigheid kennen moet. Waar kan ze zijn? Veroorloof mij haar te voJgen." »Ik achte, ze zal de wijk genomen hebben naar den tuin; want zóó bar een getijde kan ’t niet zijn, of het jentige meiske acht het er voor zich mild genoeg… Ik zeg altijd: kind…!" »Zoo ga ik bij haar ," viel Gideon in, die den tijd niet spillen wilde, met de moederlijke wijdloopigheid toe te geven. Werkelijk vond Gideon het arme kind, maar in een toestand, die het bijkans tot eene wreedheid maakte haar te storen zoo , men geene woorden van goedheid tot haar te richten had. ook , had Gideon Florensz. niet zich zelve moeten zijn, zoo hij met andere bedoeling tot haar had kunnen gaan. De guurheid van het winterweer niet achtende, had zij niet eens het witte linnen kapje met de warme huive gedekt, en zij ijlde rond met zulke gejaagdheid, dat de kleine voetjes niet eens indrukselen maakten op den overijzelden grond. Gideon, om haar alle gedachte aan vervolging te ontnemen, zette zich neder op de eerste tuinbank de beste, en daarop riep hij haar bij den naam, met zijne zachtste stem…; hij hoopte, dat zij tot hem komen zoude; zij kwam werkelijk.<noinclude></noinclude> 9e48b72kli99rlodn8lzeou7lby6hyn Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/345 104 64390 181167 2024-05-03T10:46:09Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Waarmede heb ik dus uw misvertrouwen verdiend, melieve! dat gij mij mijdt… en vliedt… en vreest…?" sprak hij, liever zich beschuldigde stellende, dan haar als gedaagde op te roepen. »Dat gij iets misdaan zoudt hebben tegen mij, goede heer? hoe komt dat in u op? Gij zijt edel en vroom en goed;… en toch…" »Toch kent gij mij niet het recht toe, u eene vrage te doen, waarvan het beantwoorden u moeite kost… Mocht het wezen, dat ik het niet hebben zou, door mijn ambt, schoon mij dacht, dat dit eenige aanspraak gaf op vertrouwen; maar, al oordeelen sommigen anders, gij weet, ik ben u ietwat meer dan een leeraar: ik ben uw vriend. Zoo haast gij tot mijn onderwijs kwaamt, heb ik in u eigenschappen en vatbaarheid onderkend, die leiding en ontwikkeling vroegen, meer dan men ze geeft aan jonge dochters in uw stand. Ik trachtte iets meer te doen voor uwe vorming dan simpellijk de ambtsplicht mij gebood; gij hebt mijne intentiën niet misverstaan; gij hebt er aan beantwoord; gij waart er dankbaar voor; gij hebt mij geloond met vriendschappelijk vertrouwen. Wat is oorzaak, dat gij mij dit nu onthoudt?" »Dat is het niet, mijn waarde heer! overzeker niet dit; ik stelle dus hoogen prijs op uwe vriendschap, dat…" »Dat gij den vriend ontvlucht, zoo haast gij kunt, en hem geen enkelen dieperen blik gunt in uw gemoed, schoon zijn oog daarin met smarte onrust heeft opgemerkt," sprak hij, met zacht verwijt. »Neen; maar ik vreeze in uw goed gevoelen en genegenheid schade te lijden, als gij weten zult wat… de oorzaak is, dat…" »Gij niet meer gebruik maakt van dien Engelschen Bijbel, die voormaals waarde placht te hebben voor u…" »!O en dat heeft die nog; wees daar zeker af!" riep zij. »Dus heeft men u ontraden, daarvan gebruik te maken…? uw Engelsche meester wellicht…?" en hij zag haar diep in de heldere oogen. Zij sloeg ze neer — zij kleurde sterk.<noinclude></noinclude> km6cee12sx9dqhcwo1u9jl63urm2gex Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/346 104 64391 181168 2024-05-03T10:46:46Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Neen, o neen! dat is het ook niet; maar, juist een vriend als u dit te zeggen, valt mij te overzwaar…" »En waarom toch verdenkt ge mij, dat ik toegevendheid misse?" Zij schudde zachtjes het hoofd met somberen blik. »Of meent gij, dat ik dus aanhou de uit kleinzinnig onbescheid? Gij voelt het als ik: het is hier niet de vrage van het boek, zij ’t ook een gewijd, maar de zorge, lief kind! voor u, dat hier eenige geheimenis achter schuilt, die u leed of onheil kan brengen…" Een vuurgloed overtoog haar gelaat. »Ik voele, wat gij meent; ik weet het, en juist daarom moet ik bidden: vraag niets, want het is toch te laat!" »Te laat?" riep hij, met eene onbeschrijfelijke uitdrukking van schrik en medelijden. »Te laat? arm kind! dat kan niet waar zijn. Zeg mij, waarom acht gij het te laat?" »Uwe versteldheid om mijnentwil treft mij, heer!" riep zij, zelve verschrikt door zijne verslagenheid. »Gij zijt dus goed en deelnemend voor mij, dat ik zou willen spreken, dat ik zou willen raad nemen van u, diens mond mij altijd troostelijk was. Maar allereerst, zeg mij," en hare stem werd zacht en gedempt, »of gij dat verstaat, die wondre toeneiging tot een mensche ons te voren vreemd en die ons aankomt zonder dat men weet, hoe? nocht het hinderen kan; maar die alevel dus heftig ons de ziele beweegt, dat zij ons als tot een ander wezen maakt, geheel het gemoed omkeert, ons lust en vreugde doet scheppen in ’t geen voormaals meest ons tegen was, ons als een ander leven maakt, en als tegen wil dwingt, niet meer ons zelve te leven, maar den andere, den vreemde… Kent gij dat, meester Florensz.? O! zoo durf ik spreken…; zoo niet… waartoe…? gij zoudt mij toch misverstaan." Gideon, hoe ook verschrikt door de diepte en den snellen<noinclude></noinclude> 6erj8q6u6p6ikh7dvq10uhqw25knmjy Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/347 104 64392 181169 2024-05-03T10:47:16Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>voortgang van den hartstocht, dien hij zag opkomen, dankte in zijn hart, dat hij ervaringen had, die het hem mogelijk maakten, de mystieke taal des gevoellevens te verstaan, zonder dat hij noodig had door vragen haar daartoe uit te lokken, dat het onuitgesprokene onder woorden werd gebracht, en dat hij dus de teerheid eener verbeelding kon de sparen, die zich mogelijk nog slechts door nevelbeelden ontsteld zag. »Ik weet van dat alles ten minste genoeg, om u te verstaan en te ontschuldigen, arme lieve!" sprak hij. "Verruim vrij uw gemoed door vertrouwen en, wees zeker! geen hard oordeel zal u treffen uit mijn mond." »Nu dan…, ’t was van master Fabian, dat ik sprak, en van mij zelve." »Ik giste dat; maar nu… weet hij het!" »Ik onderstel van ja, want…" en zij kleurde sterk, en stamelde, en zweeg. »En heeft hij u de beteekenis leeren kennen van die zucht, die u tot hem trek? Heeft hij u van zich zelf gesproken?" »Voorzeker neen! en ik zou nooit moed hebben, hem daaraf te vragen." Gideon moest wel glimlachen over dien eenvoud der onschuld. »Maar," vervolgde zij, »hij heeft mij nu toch beloofd, ik zou meer van hem weten, en hij moest mee! weten van…" Gideon beet zich even de lippen van innerlijke onrust. »En ter welker oorzake heeft hij u die belofte gedaan?" »Ik zal ’t u zeggen, welwaarde vriend! N u ge zegt dit alles te kennen, zult ge weten, dat men een zulk mensch niets weigeren kan, vooral niet als het master Fabian is. Nu geviel het, dat ik hem eenige begeerte toonen zag naar dien Engelschen Bijbel, dien gij mij gegeven hebt, en die mij te dier oorzake nog meer waard was; geen ander, ware ’t vader of moeder geweest, had ik zulk dierbaar pand konnen afstaan…; hem bood ik het<noinclude></noinclude> ibfiopi4dfpiubhfsxihck1unil96ha Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/348 104 64393 181170 2024-05-03T10:47:47Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>uit mij zelve; en toen hij hem nam, was ik dankbaar en blijde, als had ik zelve groot goed gewonnen. Gij vergeeft, niet waar?" vroeg zij, op eens van toon wisselend, en als verwonderd, dat zij zoo licht over eene bekentenis was heengekomen, waartegen hare schuchterheid zooveel opzien had gehad. Gideon zag medelijdend op haar, bedacht zich eene wijle, en zeide toen alleen: »Maar dat is wel zeer vergefelijk, mijn kind! en gij hadt niet noodig gehad, daaraf zoo groot geheim te maken. Het ligt in ons aller aard, zaken of personen, daartoe wij ons getrokken voelen, door zekere voorliefde, somwijlen offers te brengen, en dit hier was nu wel gering…" »Zoo oordeelde hij het niet; het tegendeel zag hij mij aan en voor het eerst sprak hij tot mij met goedheid, en toen ook was ’t, dat hij mij de belofte deed, daaraf ik u sprak." »Zoo heeft hij u niet door vleitaal of bedriegelijke woorden voor zich getracht te winnen?" »Nooit was zulk opzet verder van eenig mensch dan hem. Master Fabian is een stug, streng man, door veel weerspoed en lijden ietwat scherp en norsch, en toch, en toch… is zijne norschheid mij liever dan de goedheid van anderen, de ''uwe'' zelfs, welwaarde heer! Ik vrage mij zelve, hoe kan dat zijn?" »En wat zeggen uwe ouders bij die toegenegenheid tot master Fabian?" »Mijne ouders?" herhaalde zij, »die… die weten dat niet; die moeten dat ook niet weten,… mijne moeder vooral niet; zij haat de Engelschen, en denkt gansch anders over master Fabian dan ik…; en daarbij zij heeft gewoonte, bij misverstand, zoo heftig uit te vallen…" »Ja, ja! ik begrijp u, en ’t is ook beter, dat gij zelve het hun niet mededeelt; wilt gij, dat ik…" »Behoede ons, neen, welwaarde heer! ik bidde u de uiterste<noinclude></noinclude> 2c4buh0kep4uzj3eb3bcaoqfx9lirtb Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/349 104 64394 181171 2024-05-03T10:48:21Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>stilzwijgendheid. Och! als gij. wist hoe ik daar straks door uwe vrage naar den Bijbel, de ontdekking van dit alles had gevreesd!" »Maar, beste joffer! overweeg dan bij u zelve! Kan dát goed zijn, wat gij dus angstiglijk verbergen moet voor hen, die u ’t naaste zijn op de wereld, en die ’t meest uw welzijn en geluk ter harte gaat?" »Ik weet het niet… ik weet het niet, goede heer!" sprak zij, in onrust de handen vouwende, terwijl groote tranen haar ontvielen. »Als ik hierover nadenk, bevangt mij zoo wondre onrust en verd uistert dus vreemde angste mij het brein, dat ik niets meer scheiden kan. Ik weet alléén, dat hij het niet wil, en dat ik het niet kan, niet eenmaal weet, hoe ik het, voor zulke aanhoorders, als mijne ouders zijn, zou uitspreken." »Zoo gun mij dan u hierin van raad te dienen, en eisch van master Fabian, dat hij over zich zelven en u spreke met uwe ouders. Een zulke eisch is geene stouthertige onverschaamdheid in eene jonkvrouw; zij is het recht harer zwakheid, die niet gaan mag zonder den bijstand harer naasten." »Nu blijkt mij wel, meester Florensz.! dat gij niet weet, wat er omgaat tusschen master Fabian en mij, noch welk man hij is; gij zoudt me eer in een vurigen oven jagen, dan er mij toe brengen, zoo iets tot hem te zeggen." »Toch is het noodig voor u, arm kind! dat er einde komt aan dezen toestand; die man is u te veel of te weinig; men moet weten, wat gij hem zijt." »Veellicht verneem ik het nog dezen middag. Hij heeft mij gevraagd, hem zekere diensten te bewijzen, die hij mij nader wil aanduiden, en daartoe mij afspraak gegeven in onze drukkerij. Hij komt er somwijlen met mijn vader praten, en zelf toezien op het afprenten zijner vertolkingen… Ik ben dan veeltijds hier in den tuin, kom wel eens binnen en… en wij praten…in zijne moedersprake…"<noinclude></noinclude> ottocxmvwfut8kmu0myabdlbu7tg8jl Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/350 104 64395 181172 2024-05-03T10:48:49Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Ah! ik versta u, en meester Cornelisz. is er de man voor om zich er mee te verblijden, dat ge dus vordert?" hernam Gideon; »maar hetzij… ik heb uw vertrouwen, wel niet gansch vrijwillig, maar ik heb het; vrees van mij geen misbruik, maar hoor toch nu mijn trouwhartig vermaan, en doe mij deze belofte: Welke diensten hij u vragen moge, beloof niets, neem niets aan te volbrengen. voor gij mij van haar aard hebt onderricht…" »Maar, heer! hoe zou hij mij het kwade kunnen vragen? O, verdenk gij hem niet!" »Ik verdenk hem niet. Alleen hij is vreemdeling; wie zegt u, dat zijne belangen één zijn met de uwe, zijne wenschen één doel hebben met uwe inzichten? Wat zekerheid hebt ge zelfs, dat zijne religie… »Gij hebt gelijk, welwaarde heer! o! zeker, gij hebt gelijk!" hernam zij, snel verbleekend en samenkrimpend onder eene angstige gedachte. »Dit is werkelijk mijne vreeze, mijne groote, mijne eenige vreeze… en gij hebt recht. Ook zal ik trachten, uw wil te volgen; want, zoo hij mij van den troost mijner religie kwam te berooven, die gij mij in de ziele hebt geprent, zou ik mij armer voelen dan de berooide weeskens; maar…" »Dat is een goed woord, me lieve! Gedenk uwer religie, en laat die u het naast aan ’t harte liggen, als ge met dien man samen zijt; maar niet enkel de religie, die bestaat in uiterlijkheid, naam en vorm, ook de religie des harten, die zich toont in daden van zelfverloochening, in kracht bij den strijd tusschen des Heeren eisch der heiligheid en de influisteringen van eene aardsche stem,. die menschen tot elkander aantrekt. Betracht die religie; laat u boven alles daar niet afbrengen, en gedenk den Heer, als gij met Fabian samen zijt, en waar moeders trouwe en vaders liefde beide u niet ter hulpe kunnen zijn, gedenk daar aan Hem, die voor u leed en stierf, en over u waakt, en nabij u is; dat gij Hem niet bedroeft en andermaal kruisigt, door meer op menschen<noinclude></noinclude> td56c2jy2vywx20h3a4vhiymqajcng4 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/351 104 64396 181173 2024-05-03T10:49:22Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>woord en wille te achten, dan op Zijne geboden. En daarop, melieve! scheide ik van u met mijn zegen. Ik moet gaan; Hij blijft omtrent u, wil dat gelooven." En Gideon legde zegenend de hand op haar voorhoofd. »Certeyn! zoo wil ik," sprak het meisje, »en uw vermaan gedenken,… zooveel ik kan, maar verg mij niet, goede heer! u alles te beloven met vaste verzekering; want, als ik met Fabian zal zijn, ben ik mij zelve niet, om eener belofte, aan anderen gedaan, trouwe te houden." »Nu, zoo behoede u God!" sprak Gideon smartelijk; want hij moest het onderhoud afbreken, en hij zag, dat zij het niet wenschte te verlengen; integendeel, nauwelijks had zij zijn afscheid aangehoord, of zij ijlde voort, opnieuw met gehaaste schreden, en zij wendde zich naar de drukkerij. Zooals het veelmalen gaat met de bekentenissen van menschen aan elkander, had Deliana Gideon de waarheid gezegd, maar niet de geheele waarheid, en dat deel dat zij goedgevonden had, als haar eigendom terug te houden, was juist een zulk dat de zaak voor geheel andere beschouwing vatbaar maakte. Zij had namelijk voor zich zelve eene geheime hoop, dat Fabian hare stille, maar innige toewijding had verstaan, en daarvoor zoo dankbaar was, als iemand van zijn karakter het zijn kon, en zeker op het punt stond die dankbaarheid te toonen door… aan te nemen. Het lieve kind vroeg niet anders; maar zij geloofde toch, dat zij dit verkrijgen zou; zij geloofde het juist uit die geheime verstandhouding, die Fabian met haar had aangeknoopt; aan de wending, die hij soms gaf aan zijne woorden, en die van zekere gedachten getuigden, vreemd aan het onderwerp van het gesprek. en aan meer nog, waaruit eene jonkvrouw, ook de eenvoudigste en onschuldigste, raadt of meent te raden, dat zij den indruk heeft gemaakt dien zij wenscht; maar hetzij ze schroomde om dat geheim vermoeden uit te spreken, hetzij dat<noinclude></noinclude> gnexhap7nwz7x8bvdts2xk5spce8awb Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/352 104 64397 181174 2024-05-03T10:49:54Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>zij die overtuiging eerst tot meerder zekerheid wilde gebracht zien, zij hield die bijgedachte voor Gideon terug. — Maar wij hebben gelegenheid dieper dan hij in haar vertrouwen in te dringen, en zelfs die haar te volgen, waar zij de »prenterij" binnentreedt. Zij vond er Fabian reeds alleen; meester Jan Comelisz. had zich spoedig over hunne zaken met hem besproken en was toen uitgegaan; maar hij had Wemer een wenk gegeven om den vreemdeling niet alléén te laten, minder uit oorzaak van wantrouwen, dan wel omdat hij als »gezworen drukker" niet verantwoord was, zoo hij een vreemde in de werkplaats meester liet. Fabian merkte dit op met eene spijt, die men licht verklaren kan, als men zich herinnert, dat hij de lastige en vernederende verhouding tot meester Comelisz. en zijn huis zich voornamelijk had laten welgevallen met het doel, om meester te zijn van eene plaats, die hem de middelen verzekerde, om zijne geheime plannen en bedoelingen te bereiken. Op dien bijtenden en ironieken toon, die de arme Deliana altijd zulk eene smertelijke siddering aanjoeg, sprak hij dan ook die spijt uit, toen hij kaar komen zag: »’t Is vreemd en lastig, miss! dat men nooit hier alléén kan zijn; ik meende, gij hadt er ditmaal op gedacht, dat ik noodig had u te spreken." »Maar,… Sir!… mij dunkt, wij zijn zoo goed als alleen; de knechts en de werklieden van de prenterij zijn veel te ijverig aan hun arbeid, om naar een gesprek in vreemde tale te luisteren, en… Werner, de arme Werner verstaat geene tale ter wereld, dan zijne eigene, te weten die der teekenen; want de arme jonkman is doofstom." »''Indeed, miss!''" hernam hij; »gij zijt bewonderenswaardig in vernuft en scherpzinnigheid; die man, die enkel de tale der teekenen verstaat, zal dan, naar uw oordeel, ''niets'' verstaan van ons gesprek, zonderling niet van dat, hetwelk ik voorgenomen had<noinclude></noinclude> mjijhim6p2g2s5tw6sjtqkbogx9nmej Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/353 104 64398 181175 2024-05-03T10:50:33Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>met u te voeren?" sprak hij op zijn vleiendsten toon, die het arme kind te zoeter klonk, na den eersten aanval. Zij kleurde sterk. »Werner rekent bij ons altijd voor niets, Sir! hij is half simpel…" »Ik zeg u, ''foolish child!'' dat die half simpele op u verliefd is, en dat zulke liefde, als waarvan hij gloeit, een blinde scherpzichtig zou maken, en een doove hoorende; maar gij zijt eene vrouw, en gij zoudt dit niet weten?" In waarheid! de onschuldige wist het niet: Werner had altijd op hare wenken gevlogen; zij had hem altijd gekweld, zooveel hare kinderlijke luimen het opgaven; zij had met hem gesold als met een schoothondje, en hij had het verdragen met het goêlijke geduld van een grooten, tragen huishond, die, met onverstoorbare trouwen lankmoedigheid, zich laat heen en weer sleuren; maar liefde, dat dáár voor de opwassende jonkvrouw liefde onder schuilen zou, dat zeker was haar nooit ingevallen, gelijk in ’t geheel dat woord, in beteekenis tot haar zelve, nog nooit haar oor had getroffen. Gideon had het haar gespaard; hij kende de toovermacht van het woord op het jong gemoed, waarin het als eene nieuwe wereld ontsluit, als een nieuwen kring van gedachten opent, als het eens is uitgesproken. En nu Fabian! het was Fabian, die het uitsprak voor Deliana! Voor haar…, men denke zich de wondre reeks van gewaarwordingen en aandoeningen, die het in haar gemoed ontsloot of loswend. Onder den invloed er van zweeg zij en bleef aarzelend voor zich zien. Fabian hield de aarzeling voor ongeloof of onwil. »Ik zeg u, zend dien Werner weg! hij is mij hinderlijk; ik wil hier alléén zijn," riep hij heftig, »alléén met u," hervatte hij zachter, »ik ''wil'' het, miss Deliana! verstaat gij mij?" »Ja, master Fabian!" hemam zij, op eens met een zekeren schrik uit alle hare droomen ontwakende; doch terstond, met<noinclude></noinclude> m0nbagq0h9192580bcjga5ds7fst0r5 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/354 104 64399 181176 2024-05-03T10:52:08Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>ijver bezield om zijn wensch te vervullen, gaf ze Werner het teeken dat hij zich verwijderen moest, maar hij schudde treurig het hoofd en bleef staan, onwrikbaar als de vastgeschroefde pers, waartegen hij leunde. Deliana vouwde smeekend de kleine handen, Werner’s oogen raakten vol tranen, maar hij bleef; Fabian glimlachte met snijdenden hoon, en trappelde van ongeduld; Deliana was ten einde raad, want zij begreep, dat de trouwe stomme een bevel had, dat hij niet zou overtreden. Ten laatste zag zij een kleinen sleutel aan zijn gordel hangen; zij wees er naar, en met een diepen doffen zucht boog hij toen het hoofd, als een wenk van toestemming, maar zijn oog volgde haar smartelijk, terwijl zij Fabian aanzag en, met de volle blijdschap van haar triomf, tot hem zeide: »In Werner’s kamer, hier aan ’t eind van de prenterij, Sir! zullen wij ongestoord zijn, zooals gij verlangt; wil mij volgen." Dit was niet ''precies wat Fabian verlangde,'' maar hij zag wel, dat er voor ’t oogenblik niets anders te verkrijgen was, en dat hij voor zichtig moest zijn met zijn doel niet al te vroeg bloot te geven. Zoo volgde hij haar, het gelaat plooiende tot zekere voldaanheid. Werner ging voor, ontgrendelde de deur van het kleine vertrek, dat hem als meester-knecht toeliet zich af te zonderen, zonder te ver van de werkplaats gescheiden te zijn, en toen Fabian en Deliana waren binnengetreden, sloot hij de deur van buiten, en bleef er voor staan, de handen kruisende op de borst, ten bewijze van trouwe en berusting, maar bij afwisseling bleek als marmer en rood als gloeiend ijzer onder ingehouden zielesmart. {{c|. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . }} »En nu, master Fabian! gelief mij te zeggen, waartoe mijne zwakke hulp u nut kan zijn?" begon Deliana, nadat Fabian plaats had genomen op de éénige zitplaats, die men er vond, een houten bank, die bij een lessenaar stond.<noinclude></noinclude> odxkr1y6gbqka37kg6ix34vsdeuzjmx Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/355 104 64400 181177 2024-05-03T10:52:38Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Zwak in waarheid!" hernam hij bits en koel; »wel eene zwakke hulp; want waartoe kan eene vrouw mij van dienst zijn, die niet eens schranderheid genoeg heeft om te raden, waar zij bemind wordt, noch behendigheid genoeg om met dien hefboom der liefde te triomfeeren over den wil van een man, die van de vijf zinnen er minstens twee te kort heeft?" »Ik zal uw zeggen niet tegenspreken, master Fabian! dat ik noch schrander ben, noch zulke abelheid heb, als ge daar prijst, maar zoo daar, door mijn vlijt of door mijn goeden wil, iets kon worden verricht, moest het met mijn leven betaald zijn, dat u ten bate kon komen, zoo kunt gij ’t achten als reeds het uwe." »En daarbij," hernam hij, nog meer koel, »ik weet niet of ik zou kunnen aannemen. Gij zoudt dankbaarheid willen, en ik heb niets… om u te vergelden." »Niets vrage ik, heer! niets, wees daar zeker van, dan dat gij nu niet zwijgt, waar gij eerst met vertrouwen zijt aangevangen, en dat gij uitdrukt wat gij van mij verlangt. Ik zal mij de verplichte achten." En zij vouwde zóó zacht smeekend de handen, en zag op hem met zulken teerhartigen schroom, dat zij door harder ijskorst zou zijn heengeboord, dan die men onderstellen zou, dat Fabian’s borst omschanste. Toch was het geene overtuiging, geen volkomen geloof, waarmede hij antwoordde: »Ja, ik weet dat, ik weet dat; ik weet, hoe vrouwen zijn kunnen, tot verhevenheid toe zonder zelfzucht en tot alle offers in staat, in schijn, maar in de daad veel eischend, meer dan mannen, en meer dan dezen nog hechtend aan hare eischen; en bij teleurstelling, van engelen, dat ze schenen. zich omtooverend tot duivelinnen, tot verraderessen, tot moorderessen, tot alles; dan is daar geene boosheid voor hare wrake te stout, geene misdaad te zwart, geen gruwel te groot, waar zij door hartstocht gedreven worden, zich te wreken."<noinclude></noinclude> b1p8z30pcw7jt3yaweqidqmoyzu4xkn Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/356 104 64401 181178 2024-05-03T10:53:12Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> Deliana wilde hem haastig ontkennend in de rede vallen. »O, zeg niet neen! zeg niet neen!" riep hij nu zelf in vuur, terwijl zij, verbleekt van schrik over die vreeselijke woorden, als inéénkromp onder eene moordende hand. »Ik kenne de hartstochten der vrouwen; ik kenne hare zwakheden; ik kenne hare schromelijke sterkte. Niemand kan ''mij'' misleiden, als daar van uwe sekse sprake is. O! zeg niet neen, onnoozele duive! die nog niets weet van het leven, die nog niet eens uw eigen hart hebt doorgrond. Ik heb ervaringen van dit alles; ik spreek met zekerheid van dit alles; ik zou u zóóvele misdaden en zóó vele afgrijselijkheden kunnen opsommen tot verklaring van mijne woorden, dat gij, teere blanke lelie! alleen van ’t hooren besmet en verdord in het stof zoudt nederzinken… Maar ik wil het niet, arm kind!" hervatte hij, zich tot meer kalmte dwingend, en met eene soort van deernis op haar ziende, »ik wil u sparen; ook om mij zelven wil ik u sparen; daarom ook spreek ik dus, en waarschuwe u; uwe teleurstelling kon u het hart breken en mij kon zij uiterst gevaarlijk zijn. Luister, kind! ja, gij kunt alles voor mij en wilt het, en het zal zijn zonder baatzucht, maar gij zult een eisch hebben, die voldaan moet worden; want gij zult dat alles doen uit liefde, en gij zult daarvoor liefde terug willen." Zij zuchtte diep, eer zij sprak. »Lacen, master Fabian! ik geloof, dat gij waar spreekt. Tweemaal hebt gij een woord genoemd, dat ik nog niet kende, maar indien dat ware,… indien dat liefde ware, die gansche overgave van mij zelve en al het mijne, daar ik mij voor gezind voele jegens u, wat zou het dan zijn, master Fabian? wat zou. mij dat brengen?" »Dat zou een vreeselijk onheil zijn; dat zou ellende en wanhoop brengen voor u en voor mij; want, geloof mij! nooit sprak ik een beter en trouwer woord tot eenig mensch. Ik zal u nooit liefde kunnen weergeven."<noinclude></noinclude> 95ptgkh198qvs2e43w2nolxc7ewmqjz Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/357 104 64402 181179 2024-05-03T10:53:44Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Nooit, heer? nooit…? nooit een weinig…?" riep zij ver¬bleekt en verplet; »dit:… dit zeker had ik niet… niet verwacht." En zij week van hem terug, nadat zij hem eerst vertrouwelijk was genaderd, en scheen eer eene stervende, dan eene zestienjarige, die vroolijk en licht het nieuwe leven der liefde in zich ontwaken voelt. Fabian zag op haar met kennelijken onwil, en mompelde tusschen de tanden overstaanbare woorden, zonder een enkel te uiten, dat haar troost gaf; op eens echter wendde hij zich af, fronsde den wenkbrauwen sloeg zich voor ’t hoofd, terwijl hij in zich zelven sprak: »Zotte deernis! die mij daar overviel, eene vrucht, die rijp was en die mij zóóvele zorge heeft gekost van kweeken, nu af te staan waar ’t plukken aan mij stond. Is het dan zoo machtig veel, wat zij vordert? en toch zal zij geven, alles geven… ik weet het… en ik heb dit niet ondernomen, om uit dwaze weekheid te halverwege staan te blijven." Toen, met nieuwe beslotenheid op het gelaat, keerde hij zich tot haar, zag haar aan met eene diepte van zwaarmoedigheid, die eene sterkere zou bewogen hebben, vatte met zachte teederheid hare hand, en sprak toen, met dien omsluierden toon van stem, die meest hare zenuwen deed trillen: »Deliana! ik moest u waarschuwen; ik moest het, want ik mag u niet geven, wat gij zoudt mogen eischen voor zoovele… offers, als ik vragen moet. Ik mag het niet, en daarom is het, dat ik het niet wil. Vraag niet waarom? Vraag het nooit! Te veel smartelijks zoudt gij hooren moeten, en bedriegen wil ik u niet hoe licht mij dat ware, uwe simpelheid een sprookje ter misleiding in te fluisteren. Maar dit wil ik u zeggen: vraag mij geene liefde! vraag mij geen hartstocht! en ik zal u geven wat die beide vergoedt, eene vriendschap zal ik u geven, zooals nooit eenige vrouw van een man heeft verworven, noch ooit verwerven zal; eene vriendschap, vurig als mijn gemoedsaard,<noinclude></noinclude> gg9uqt923p78wvhh98850hyy7k949s2 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/358 104 64403 181180 2024-05-03T10:54:16Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>en teer als voormaals mijn hart was, vóór het doodgebloed is onder de wonden, die men het heeft toegebracht. Ziet Deliana! kunt gij u vernoegen met zulke vriendschap? ik, die weet, hoe eene vrouw wil bemind zijn en geliefd, ik zwere u, gij zult geene harer iets te benijden hebben, en gij zult daarbij die éénige jonkvrouwelijke reinheid van harte bewaren, die zij allen onder hare hartstochten verliezen… En zeg nu, of gij dat wilt, of gij daarmede vemoegd zult wezen altijd, altijd zoolang wij samen zijn?" Hij had niet noodig gehad zoovele overreding te gebruiken, zoo groote beloften te doen. Reeds onder den indruk zijner eerste zachte woorden was zij op verren afstand van hem op beide knieën neergezonken, de handen gevouwen als in verrukking of in stil gebed. Alles wat hij zeide was volkomen voldoening van haar zielsverlangen. Zij wist niets meer te wenschen dan hij haar bood; zij verstond zelfs niet eenmaal, waar hij haar sprak van gemis. »Of ik aanneme?" sprak zij eindelijk, »gij vraagt, dat Sir? alleen hoe kan ik waardig worden…? hoe kan ik verdienen…?" »Waarheid is, ik moet veel eischen," hemam hij, »ik heb niets noodig of alles; van de vrouw, die zich aan mij wil verbinden, vraag ik niet slechts die gehoorzaamheid, die onderwerping van haar wil aan den mijnen, die uit de gehechtheid eener zwakkere aan het sterkere vanzelf volgt. Maar ik eisch, dat gij dien volgen zult zonder omzien, zonder nadenken, zonder vooruitzien…; niet enkel zonder vrage te doen, maar zelfs zonder antwoord te begeeren. Wat dunkt u, Deliana! voelt gij u moedig, voelt gij u trouw genoegt en bovenal, gelooft gij genoeg in mij, en hebt gij genoeg vaste gehechtheid voor mij, om zulk en band te sluiten? Bedenk, dat gij zestien jaar zijt, mijn kind! en dat men op zulken leeftijd wisselziek is van aard…" »Ik heb niets te bedenken, Sir! want dat alles, wat gij mij daar vraagt, zou ik toch niet kunnen nalaten, u te geven,<noinclude></noinclude> 641bwznz1p0sfh26z88yg8j138ds291 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/359 104 64404 181181 2024-05-03T10:55:11Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>zelfs al hadt gij mij van u weggestooten…" hernam zij, naar hem toekomende. »Zoo zij het dan, Deliana! en ik zeg u, gij zult minder smart hebben en minder rouw van dit verbond met mij, dan of ge een jeugdigen, vurig minnenden jonkman het harte hadt geschonken." En hij boog zich over haar heen en sloot haar even in zijne armen met kalme, men zou gezegd hebben ouderlijke teederheid, en drukte haar een enkelen kus op het voorhoofd. Zij bloosde van dankbaarheid en geluk, en zeker is daar zelden meer volkomen en toch meer reine aardsche vreugde gevoeld, dan die dit onschuldige kind genoot, onder de koele omhelzing van dit vreemd en geheimzinnig wezen. Gideon en »zijn trouw vermaan", en zijne ernstige waarschuwing, en hare belofte, alles, alles was vergeten. Zij zag en hoorde niets dan Fabian; zij dacht er alléén aan, hoe zij dezen zou vergenoegen, en zij had zich zelve wel gekend, toen zij het Gideon vooruit had gezegd: »Ik kan niets beloven, want ik ben niet zeker, dat ik ’t kan houden." »En nu, ''my sweet child!''" sprak Fabian, den arm om hare ranke leest slaande, en haar dicht naar zich heentrekkende, opdat er op de enge bank voor beiden plaats zoude zijn. »Ik zal u mijn vertrouwen schenken, zooveel gij dat dragen kunt, opdat gij mij dienen zult met schranderheid en met oordeel, of liever, opdat gij mijne zaak als de uwe zult aanzien, en die ten nauwste ter harte nemen." Daarop zag hij haar eene wijle in de oogen als met een onderzoekenden blik, vol ernstige teederheid, en vroeg toen: »Wat zoudt gij doen, mijne Deliana! zoo men u zeide, dat er een man was, die mij haat en vervolgt ter dood toe, die mij eere, aanzien, fortuin; ja, tot mijn naam toe ontnomen heeft, die mij als uit de rij der levende wezens heeft uitgewischt, en die, zoo hij weten kon, dat ik nog leefde, dat ik mij, hoe ook<noinclude></noinclude> oljj9spvvzl7xve5ul3c1ku8hdzivoy Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/360 104 64405 181182 2024-05-03T10:55:41Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>verborgen en vernederd, nog in vrijheid bewoog, zonder eenige aarzeling, mij beide, leven en vrijheid, ontnemen zou…? Wat zoudt gij voelen tegen dien man? Zeg het mij, zoo gij het uitspreken kunt! " Eene huivering van angst en ontzetting ging haar door de leden. »Mij dunkt, Sir! ik zou tegen zulken man het ergste kunnen doen… ik, die nooit dan deernis heb gevoeld jegens allen, die lijden, ik zou niet huiveren van den wensch, dat die man sterven mocht, om uw dierbaar hoofd geveiligd te weten. Maar, niet waar? Die man bestaat niet meer? Dat is slechts eene bange herinnering, waarmede gij mij ontzetting aanjaagt? Eene vrage, daarmede gij de sterkte mijner genegenheid proeven wilt? Zeg, o zeg, dat het niets is dan dit…!" »Ik kan dat niet zeggen, Deliana! want… die man bestaat nog; die man heerscht hier in deze landen, als meester… Hij kan vernemen, dat ik hier ben; hij kan mij uitvinden, en… en…" »Mijn Fabian! o Heere God! wil dat weren!" riep het arme kind, in onbeschrijfbaren angst. »Gij… gij kunt mij de middelen in handen geven, om mij tegen hem te verdedigen." »Ik…? o… dat mij zulk geluk is voorbehouden! Maar wie is dan toch die man, daar ik, arme, iets tegen vermogen zou?" »’t Is de Graaf van Leycester." »Heere des hemels! die uw vijand? Die groote doorluchtige Heer, die zoo streng is jegens zijne tegenpartijders, naar men zegt, en die zoovele vrienden heeft? O, mijn Fabian! gij zijt verloren!" »Dat ben ik, als de Graaf met dezelfde macht die hij vroeger hield, hier terugkeert…, en nu, men spreekt dat hij nog met grootere gedenkt te keeren, en nieuwe middelen met zich zal brengen om die te handhaven."<noinclude></noinclude> j4w5iy9yn4lnqy42r2z9vrzc3p1gbp0 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/361 104 64406 181183 2024-05-03T10:56:26Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »O! dat een uur als dit voor mij doormengd moet zijn met zulke smarte! In de afwachtinge van dat onheil zal ik na dezen niet meer rustig leven." Fabian glimlachte voldaan; hij was, waar hij wezen wilde: »Laat angst u niet overmeesteren, melieve! ik zal u zeggen, hoe wij voor ons beiden rust kunnen koopen; de Graaf moet…" »Hier niet terugkomen, zoo het te hinderen ware." »Dat zal niet aan ons staan; maar, als hij komt, moet al het volk dus tegen hem zijn ingenomen, dat hij bevroeden zal gansch zijne autoriteit verloren te hebben, en zóó veel moeite, zorge en bekommemis zal hebben om hier stand te houden, en zich voor de uiterste nederlaag te hoeden, dat hij iedere vervolging zijner particuliere vijanden, en de bejaging zijner eigene bedoelingen zal moeten opgeven…; en zoo niet…, dat ik tot vrienden en bondgenooten mag hebben allen, die hem kwaad willen; dat eene sterke lijfwacht zal zijn; begrijpt gij mij?" »Zóó goed, dat ik u bidde, wel ernstig bidde, te zorgen, dat mijn vader zulken wensch en zulke intentie niet bij u onderstelle;… want gij weet niet, hoe sterk die aan de partij van den Graaf verhecht is… Ik hoor hem menigmaal zeggen: »het belang van ’t land hangt aan diens wederkomst." " »Ook willen wij het wel diep voor hem verbergen; maar die laatste opinie zal hij eenmaal opgeven, want de Vereenigde Provinciën zouden al te zamen verloren zijn, zoo die tyrannische Lord er meester werd, en door hem zijne heerschzuchtige Koningin. Dan is ’t gedaan met de vrijheid van uw vaderland, goed kind! Dit moogt ge voor zeker houden, als ge mij redt, doet ge uw vaderland ook geen slechten dienst…" »Nu zie ik in, dat. de welwaarde Gideon Florensz doolde, toen hij vreesde dat gij, vreemdeling wezende, mijn land kwaadt zoudt willen…"<noinclude></noinclude> a65cc83saxdodeatwf4r5iea9q49xrd Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/362 104 64407 181184 2024-05-03T10:57:14Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Wat had die welwaarde daarin te spreken?" vroeg Fabian, het voorhoofd fronsende. Deliana vertelde toen haar gesprek met Gideon, maar zij eindigde: »Wil toch niet denken, Sir! dat die heer u tegen zal zijn; veeleer voor u in dezen, dan met de anderen; want ik heb mijn vader hooren aanmerken, en uit ''doctor'' Florensz. spreken bleek het mij waarheid, dat hij gansch niet op de zijde is dergenen, die den Graaf al te hoog willen heffen, en zelfs zijne ambtsbroeders misprijst, die op den stoel door groote macht van woorden, den Gouverneur-Generaal voorstaan, en diens hoogheid handhaven…" »Gij hebt gelijk. Sinds die heeren partij kiezen voor en tegen, kan het gevallen, dat deze het met Holland en Barneveld houdt; ik wil het onderzoeken…, ik zal hem spreken…, maar gij…, zeg hem niets…" »Zult gij hem dan ''alles'' zeggen, Fabian?" hernam zij blozende en de oogen neerslaande, »want ik heb beloofd…, en ik zou geene rustige consciëntie houden, zoo ik onderliet…, na te komen." »Zeker, melieve! zeker; ik zal hem alles zeggen; alles namelijk, wat hem te weten noodig is," eindigde hij, met een geheimzinnigen glimlach. »En nu, mag ’t wezen, master Fabian! ik ben begeerig het middel te kennen," hernam zij met vloeiende stem. »''Dearest!'' dat middel ,is uiterst machtig en sterk, sterker dan vele duizend mannen van wapenen, om een mensch te verslaan, machtig genoeg om Koninkrijken ten gronde te richten." Zij zag hem aan…; zij vroeg niets, maar er lag twijfel in haar oog. »De drukpers," sprak hij met een glimlach; »kent gij iets, waardoor men machtiger ingrijpt in de gemoederen, en ruimer kring vindt om in te werken, dan door geprente schriften…? Met dit wapen doe ik Leycester vallen, en alles wat hem stut<noinclude></noinclude> jkv2gjr0dr4hqup8anbmpqyzz34zqqh Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/363 104 64408 181185 2024-05-03T10:57:44Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>of steunt…; maar… ik moet het wapen kunnen smeden, naar mijn wil; ik moet het volkomen in mijne macht hebben; ik moet meester zijn in deze prenterij; ik moet er uren, — waren ’t die van den nacht, — konnen doorbrengen, om er, met of zonder behulp der werklieden, al datgeen daar te stellen, wat mij noodig is tot mijn doel…" Deliana schudde treurig het hoofd. »Eilacen! dat zal nooit gaan! Mijn vader is hier gezworen drukker, neemt zijn eed hoog; hoe goed hij voor mij is, ik zal lang kunnen bidden, eer hij dat toestaat…" »Hij moet niets toestaan; het moet hem niet eens gevraagd worden. Schik gij het met Werner, met wien gij doen kunt, wat gij wilt…, of gij moest minder zijn dan de simpelste aller vrouwen…" »Ik zal niet simpel zijn, als er vrage is van uw leven, Sir! Werner zal gewonnen worden," hernam zij met eenvoud, maar met ongemeene vastheid. »En zoo ’t mislukte, zal ik u onderrichten te doen wat ik zelve zou gedaan hebben; u mistrouwt men niet; gij hebt alle rechten, alle vrijheid…" »Voor mij is het doenlijk, Sir! hoewel niet zonder bezwaar, maar toch… het kan gedaan worden, al moest het mij alles, alles kosten." »Heerlijk kind!" riep hij, op eens haar omhelzende, met eene verrukking, die allen schijn droeg van waren hartstocht, maar het was slechts de hartstocht der voldane zelfzucht. »Met die belofte vervult gij mij een wensch, waarop ik sinds lange gepeinsd heb, en ontneemt gij mij een wicht van zorge, daaronder ik bijkans bezweek…" Fabian had nauwelijks uitgesproken, of de deur werd geopend, en Cornelisz. zijne vrouwen Gideon vertoonden zich allen tegelijk, terwijl Werner met heftige gebaren van spijt ter zijde<noinclude></noinclude> 86lwd3tv4idrn0uk6p5tbovq48ohrxh Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/364 104 64409 181186 2024-05-03T10:58:44Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>ging, als een die slechts uit dwang voor geweld wijkt, Een tooneel van verrassing en ontsteltenis volgde. dat men zich even goed kan denken als wij het zouden beschrijven; en welhaast werd het vervangen door heftige verwijten der vertoomde ouders, wier radden loop Gideon tevergeefs trachtte te stuiten, omdat ze onbillijk waren als onwijs, en nog door niets gerechtvaardigd. Fabian, wij moeten hem dit recht doen, gaf Deliana niet prijs; hij trad vooruit tot in de deur, trok zijn korten, scherpen ponjaard, en antwoordde onder dreigingen: »Meester Jan Comelisz.! niemand komt hier binnen om dit kind te beleedigen. ’t Is een rein en onschuldig schepsel, dat ik liefheb en dat mij aanhangt; en ik wil niet, dat haar oor door een onverdiend verwijt zal getroffen worden om mijnentwil." »Zeker acht gij zelf in deze zaak te veel verwijts verdiend te hebben, om nu het meiske niet vrij te spreken, door u dus jammerlijk vervoerd!" riep Cornelisz, »Maar ik zeg u, dat uw rijk van nu aan hier uit is, en dat ge mijn huis zult ruimen en daar niet weder binnenkomen, en wat mijne dochter aangaat, ik zal haar dus wel verzekerd opsluiten, dat uw gefleem haar niet tot de ooren zal komen." »Er is nog schikking mogelijk, master Fabian!" hernam Gideon, die het verbleeken van den Engelschman voor een bewijs hield van zijne liefde voor Deliana. »Luister, laat mij binnentreden, en met u en de joffer spreken. Meester Cornelisz. laat zich te zeer door onzinnigen toom vervoeren, en zou zich in dit oogenblik redeloos jegens u en zijn kind vergeten. Laat mij middelaar wezen tusschen u." »Hoor hem, Fabian! ik smeek het u!" riep Deliana schreiend. En Fabian liet werkelijk Gideon doorgaan zonder tegenstand; maar tegelijk sloot hij de deur, grendelde die van binnen en liet de verschrikte ouders ter prooi aan de vreeselijkste gissingen. »Luister, master Fabian! uit de bekentenissen van joffer Deli-<noinclude></noinclude> ntzgzfbugaofg91eqxdzrowfmlrvrro Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/365 104 64410 181187 2024-05-03T10:59:14Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>ana heb ik begrepen, dat zij u liefheeft, en daar het zoo geviele; dat ik tegenwoordig was, toen vrouw Comelisz. de ontdekking maakte van uwe verstandhouding en uw samenzijn hier, door de terugkomst van haar man, heb ik hem besust en bezadigd zooveel dat kon, en ben wel gerust, dat hij u voor schoonzoon zal aannemen…, mits voldoende aan zekere rechtmatige vorderlngen, en hem opheldering gevende van…" »Ze willen mij voor schoonzoon!" viel Fabian in, met luiden gillenden lach. »Jan Cornelisz. is wijs en edelmoedig; maar, in trouwe! mij is de eere te groot; ik zal niet aannemen." Op het hooren van dien boosaardigen spot wierp zich Deliana met een woesten gil van smart aan zijne voeten. »Fabian! Fabian! ge kunt spotten bij mijn zieleleed…?" »Ge ziet het arme kind," sprak Gideon bewogen. »Spreek, Sir! waarom wilt gij haar niet ter vrouwe, waar het blijkt, dat gij haar voor liefste gekozen hebt…?" »Dat blijkt uit niets, en dat is ook niet; laat ze zelve spreken…" »Master Fabian… spreekt… waarheid!" bracht het meisje met moeite uit. »En ik zeg u, ik kan haar niet ter vrouwe nemen, al ware zij mij liever dan het leven." »Waarom dan niet Sir? Hebt ge elders belofte gegeven? Zijn er banden, die u in uw eigen vaderland binden? Zijt ge veellicht… verloofd of gehijlikt…?" »Gehijlikt! wel tweemaal, mijn goede welwaarde!" riep Fabian, met wilde ironie. »Maar dat zou de zwarigheid niet zijn." »Dat de zwarigheid niet?" Bij die onbegrijpelijke woorden vouwde het vrome kind met de smartelijkste verwondering de handen inéén, en zag met afschrik naar Fabian heen, als ware hij haar eene satanische verschijning. Maar Gideon ging op hem toe, en sprak met strengen ernst:<noinclude></noinclude> jbcto1x14acp4nch9451un10cyi564t Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/366 104 64411 181188 2024-05-03T10:59:40Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »De zwarigheid, die gij daar noemt, Sir! is van zulken aard, dat het nu niet meer nut noch oorbaar is, naar de anderen te onderzoeken. Maar dan mag ik u vragen, hoe zult gij als christen, als man van eer verantwoorden, wat gij hier hebt gesticht…? verwarring in ’t hoofd en harte van dit jeugdige kind, wier simpele onnoozelheid de strikken niet heeft konnen zien, veelmin mijden, daarin gij haar gevangen hebt, en van nu aan zoudt konnen omvoeren, werwaarts gij wilt, zoo niet een toeval, naar ’s Hemels raad, het webbe uwer listen had ontdekt en vanééngescheurd…? De Heer geve, dat dit arme kind dezen schok, deze eerste en wreede teleursteling des harten overkomen mag met religie’s behulp. Waar altijd is ’t, dat gij hieraf zware rekenschap zult te geven hebben. Hoe verantwoordt gij u…?" Toen Gideon sprak, had Fabian op hem gezien met die soort van minachtende ironie, die hem zoo eigen was, met die zekere hoogmoedige laatdunkendheid, alsof hij medelijden en geringachting had voor eene bekrompenheid, die zoo hoogen ernst maakte van zulk een spel; nu viel hij op eenmaal uit, hard en trotsch, als wilde hij den spreker verpletteren: »Hoe ik mij verantwoorden zou? Zoo ik het wilde, ik kon het met een enkel woord, dat u allen zou verpletteren van schrik, en zelfs de mogelijkheid mijner schuld ondenkbaar maken… Hoe ik mij verantwoorden wil…? Ik zou het u zeggen, als gij wist wat dat is, in zulke ballingschap om te dolen als ik…, allen hatende en gehaat van allen, en dan eene te vinden, eene enkele, die tot u komt, ondanks tegenweer van norschheid en bitterheid, die weet lief te hebben, die moed heeft tot alles, en die niets vraagt dan dat men aanneemt…, Welnu, ik heb aangenomen… Ziedaar alles…" En Fabian’s oogen vulden zich met groote brandende tranen, als zeker in lange niet die oogleden bevochtigd hadden, en hij stak beide<noinclude></noinclude> o66bkln6kjetirkhcku2hh36gq7ipk0 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/367 104 64412 181189 2024-05-03T11:00:06Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>handen uit naar Deliana die, alles vergetende, op hem toeliep, hare armen om zijn hals sloeg, en zich innig aan hem sloot, als durfde zij alle machten en alle rechten trotseeren, die haar van hem wilden scheiden. Gideon vouwde de handen in ontzetting over de diepte van dien onweerstaanbaren hartstocht, die dat zwakke kind dus stout maakte en besloten: »Deliana!" riep hij. »Wat roekelooze uitzinnigheid is dit! Bedenk toch…" Maar Fabian viel hem in de rede: »Zou zij mij dus aanhangen, zoo ik schuld had tegen haar, zoo ik haar door ijdele beloften had misleid?" »Sir!" zeide Gideon verslagen, »na hetgeen ik zie, heb ik u niets meer te zeggen, maar alleen deze ééne bede te doen: Verlaat Utrecht! het kan zijn, dat het een groot offer is van uwe zijde, dat daaraan veel hangt voor u, maar gij zijt het haar schuldig…" »Zeker hangt daaraan veel voor mij… alles… alles…" overlegde Fabian bij zich zelven, ten zij zullen mij er toe dwingen, na een geval, als dit. Die geestelijke heeren hebben hier veel invloed, en deze hier zal niet rusten, vóór mij de poort is gewezen, en ik ben wel dwaas, dat ik mij aan iedere ongerijmdheid stoor en mij daardoor laat vervoeren tot ik mij zelven verraden zou en mijn eigen werk verbreken. Weg, laffe aarzeling! weg, laffe barmhartigheid! keeren is te gevaarlijk; ik moet vooruit; ik moet verder." Toen, als uit een diep gepeins oprijzende, waarbij hij het hoofd op de borst had neergebogen, zag hij plotseling op, zag Deliana aan met blikken vol oneindige teerheid, en riep toen: »Gij ziet het, ze willen ons scheiden, dat willen ze van mij om uwentwil." »Men wil ons vereenigen, Fabian!" hernam zij zacht, »alleen gij zijt het, die niet wilt, of… niet kunt," zuchtte zij. »O, zeg<noinclude></noinclude> dxphdc9d757q1wktx6uqzb4ydbq0soo Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/368 104 64413 181190 2024-05-03T11:00:31Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>het mij, Fabian! want ik weet, hoe ge soms tot vreemden spot zijt geneigd. Zeg het mij, leeft u in Engeland eene gemalin?" »Eene gemalin ik! Bij God, kind! hoe komt gij daarop?" vroeg hij, met een luiden lach, die aan woesten waanzin moest doen denken. »Gij hebt het ons zelf gezegd, Sir! dat gij gehijlikt waart," sprak Gideon. »Ik zwere het u, mijn laatste hijlik is ontbonden." »Door den dood?" vroeg Gideon. »Door den dood!" herhaalde Fabian. »Zoo zijt gij vrij?" »Ik ben het!" »Maar verklaar dan toch, wat u hindert, de bruid te nemen, die gij liefhebt en die men u voorstelt, Sir? Zijn veellicht uw naam… uw stand…?" »Maar ik heb het dat kind immers reeds gezegd, ik heb geen naam, ik heb geen stand meer; ik ben niets,… minder dan niets;… ik ben dood. Wilt gij dat jonge schepsel vasthechten aan een doode?" »Dood! dood!" herhaalde Gideon, met ijzing. »De ongelukkige schijnt vlagen van waanzin te hebben." »Neen, ’t is geen waanzin!" riep Deliana, wier geloof in Fabian door niets kon geschokt worden. Nu begrijp ik veel, dat mij straks duister was… Een doode voor zijn vaderland, door de vervolging zijner vijanden, moet alles, wat anderen licht is, hem zwarigheid worden, belemmering wezen, en…" »Het hart geeft mijne Deliana vernuft om te scheiden en uit te vinden, wat den schranderste raadsel schijnt," riep Fabian, zelf verheugd door de wending, die zij aan de zaak wist te geven. Maar doctor Florensz. was nog niet zoo volkomen bevredigd: »Ik bid u, Sir!" sprak hij, »schenk mij uw vertrouwen, en blijf u niet omgeven met zulke nevelen, daar alléén de liefde<noinclude></noinclude> k2xqkghxiywqphzpme2u4hhu2q8la0y Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/369 104 64414 181191 2024-05-03T11:00:56Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>nog licht in ziet, maar waar wikkende wijsheid zich in verdoolt en het duister moet vinden. Ware ’t schuld, ware ’t misdaad, die ge hebt mede te deelen, stort die uit aan mij! Ik ben geen priester, die u hooren kan in de biecht, maar ik ben een dienaar van Christus, en ik zweer u Christelijke trouw." Was er iets in den rein en openen blik, waarmede Gideon hem aanzag? Was het de mildheid der liefde, die hem toesprak uit die stem, en dat Fabian trof en dat zijn vertrouwen won? of was het opnieuw berekening, die hem de mogelijkheid deed onderkennen, dien man zich tot bondgenoot te winnen? ’t Is ons nog niet mogelijk, het te vatten; maar waarheid is, dat een donkere gloed zijn geelachtig bleek gelaat overtoog, dat hij Gideon de hand reikte, en zeide: »Aan u zal ik mij vertrouwen! Gij zult mij kennen, zooals niemand nog mij kent; doch geleid eerst dat kind naar hare ouders, en geef hun die gerustheid, dat ik niet haar verleider ben." Toen Gideon later scheidde van Fabian, scheen de eerste heftig bewogen en blijkbaar afgemat, als iemand, die zich, door een levendig en diep ingrijpend gesprek, heeft vermoeid, en hij zeide hem bij ’t vaarwel: »Uw geheim is veilig bij mij, Mylord! omdat ik het u heb beloofd, hoe zwaar het mij ook is om het mede te dragen, en schoon ik mij van alle deelneming in uwe plannen onthoude, u daartoe biddende er van af te zien, om uwer ziele zaligheid wil, en boven alles, dat arme kind te sparen en haar niet in te wijden in zóó booze raadslagen, als u door ’t hoofd gaan." »Gij doet met mij, wat gij wilt, heer doctor!" antwoordde Fabian op een toon, die bijna gul was. »Ik heb u dat beloofd… ik wil niets meer van haar, dan een weinig gehechtheid." »De gehechtheid eener vrouwe met een hart als het hare is<noinclude></noinclude> nobfj30d3n4elge6wtlabd3o6qvlt58 Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/370 104 64415 181192 2024-05-03T11:01:28Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude>een groote schat, Mylord! daarmede gij niet, als met een gering goed, lichtvaardig handelen moogt. Op uw duister pad bovenal is het een zacht en liefelijk licht; blusch het niet, door haar tranen te laten storten over ondank en ontrouw." »Alles, wat Deliana van mij wacht, zal haar gehouden worden," zeide Fabian emstig. Gideon was daarna verplicht, mededeelingen te doen aan Jan Cornelisz. en zijne vrouw, die den eerste deden uitroepen: »Wel! me dunkt, dan kunnen we dat paar samenvoegen, zoo haast ze willen." »Alevel zou ik u bidden, niet al te veel haast te maken," sprak Gideon verlegen, »en liever toe te zien, of die twee elkander lijken op den duur. Uw dochterke is nog in hare teerste jeugd, zij is de vreugd van uw huis, en…" »En daarbij, eer ze lidmate is, kan ze toch geene ''vrouw'' worden," merkte de moeder aan. Gideon verheugde zich innig over die moederlijke ingeving, die dus tijd hielp winnen. »Juist," sprak Gideon, »dus laat er nietwes vastgesteld worden, vóór ik uit ’s Hage ben weergekeerd; gun ze intusschen, onder ’t moederlijk oog en toezicht, het verkeer, dat ze wenschen…; of liever… daar valt mij iets in: laat Deliana dien tijd overbrengen bij mijne vrouw, die tijdens mijn afwezen zich gaat afzonderen op een klein landgoed, dat ons behoort, in ’t Gooiland. Zij ook is van jeugdigen leeftijd, van zachten, vromen aard; ze spreekt Engelsch; Deliana zal niet in het aangeleerde verachteren, en noodziende, kan master Fabian haar schrijven…" Het voorstel was zoo trouwhartig als wijs, maar… de voorzichtige ouders sloegen het af. Jan Gornelisz. wilde zoo groote verplichting niet hebben aan een Predikant, die zoo weinig ijverig bleek voor de zaak des Graven van Leycester. En vrouw Cornelisz fluisterde haar man in:<noinclude></noinclude> g1r6jxufupu7p7lyuw372qt5p1e4wyi Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/371 104 64416 181193 2024-05-03T11:02:39Z Havang(nl) 4330 /* Proefgelezen */ proofread-page text/x-wiki <noinclude><pagequality level="3" user="Havang(nl)" /></noinclude><nowiki /> »Wil dat niet toestaan; de welwaarde heer Florensz. is een wel vertrouwd en hooggeacht leeraar; maar zijne vrouw… van die vrouw gaan zoo wondre geruchten om: ze zou nog half paapsch zijn en als non leven, hoewel in wettigen echt verbonden, en vrij veel andere manieren hebben bijbehouden, die wel sterk naar het afgodisch Pausdom rieken." Jammerlijk vooroordeel! Den herder wantrouwde men, voor den wolf zette men rustig de deuren van den schaapstal open. »Eer ik scheide," sprak Gideon Florensz.; »moet ik u, Cornelisz.! een raad geven. Gij staat den Graaf van Leycester voor; ik zal daar goed noch kwaad toe zeggen; maar toch mag ik u hierin waarschuwen: bespreek geene politiek met uw aanstaanden schoonzoon, en laat, u in uwe openbare handelingen niet leiden door hem!" »Neen, vrome heer! neen; ik beloof u voorzichtigheid," hernam de man, met een fijn, waanwijs glimlachje; en hij dacht: »Ik begrijp wel, hij is bang, dat zijn Advocaat er hier in Utrecht onder raakt." {{c|'''{{asc|EINDE VAN HET EERSTE DEEL.}}'''}}<noinclude></noinclude> gx30w9vrdtfglg2dlhdgll9qx0msl9f